Voor zover [appellante sub 3] betoogt dat de inbrengwaarden met de comparatieve in plaats van de residuele methode geraamd hadden moeten worden, overweegt de Afdeling dat de artikelen 40b tot en met 40f van de onteigeningswet niet dwingen tot het hanteren van de ene dan wel de andere methode. Uit het tegenrapport volgt niet dat, anders dan in het taxatierapport staat, voldoende recente en vergelijkbare transacties voorhanden waren om de inbrengwaarden van de in het exploitatieplan betrokken gronden met de comparatieve methode te ramen. Voor zover in het tegenrapport naar drie referentietransacties wordt verwezen, dateren twee daarvan van na het bestreden besluit, zodat de raad hiermee geen rekening heeft kunnen houden.
ABRS 12-06/13 inzake Teylingen (LJN: CA2862).
De omstandigheid dat de gemeente voor gronden die in het taxatierapport op €70 zijn getaxeerd €107 heeft betaald dient hier buiten beschouwing te blijven, nu, naar niet in geschil is, deze transactie heeft plaatsgevonden na vaststelling van het bestreden besluit.
Noot: residueel taxeren is een in onteigeningstaxaties meer gebruikte methode, waarbij in acht genomen worden de beperkingen die aan die methode kleven (schijnzekerheid); zie HR 07-06/13 inzake Amersfoort (LJN: BZ5353, LJN: BZ5351, LJN: BZ5349). Het is de vraag of vergelijkingstransacties van (vlak) na de peildatum sowieso onbruikbaar zijn; zij kunnen een bevestiging vormen van een op andere overwegingen c.q. vergelijkingen gestoelde taxatie. Op appellanten wordt een zware bewijslast gelegd, anders dan bij gerechtelijke onteigeningen waar de rechter zelf (mede via de rechtbankdeskundigen) onderzoek doet naar de werkelijke waarde van art. 40b Ow.