Opgelegd voor onder meer het aanleggen van werkstroken voor de kap van beplanting, bomen en bosplantsoen voor het project “Dijkverleggingen Cortenoever en Voorsterklei”.
Het gedoogbesluit, voor zover thans aan de orde, verplicht [verzoeker] het aanleggen en gebruiken van werkstroken voor het kappen van bomen en beplanting en (her)planten van enkele bomen voor een maximale aaneengesloten periode van acht weken op zijn gronden toe te staan. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich reeds hierom redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de belangen van [verzoeker] geen onteigening vorderen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat volgens het gedoogbesluit de overige percelen en opstallen van [verzoeker] gedurende de periode van acht weken bereikbaar blijven en dat de gebruikte gronden na afloop weer in de oorspronkelijke staat, dan wel op basis van de in het bestemmingsplan aanwezige functie aan [verzoeker] ter beschikking zullen worden gesteld.
Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de bepaling in artikel 5.24, eerste lid, van de Waterwet (Kamerstukken II 2006-2007, 30 818, nr. 3, blz. 112) is de beheerder bij het opleggen van de gedoogplicht gehouden het evenredigheidsbeginsel toe te passen en brengt dit beginsel met zich dat een gedoogplicht alleen dan wordt opgelegd indien de rechthebbenden geen toestemming verlenen voor de aanleg of wijziging van het waterstaatswerk.
Ter zitting is gebleken dat partijen van mening blijven verschillen over de vraag op welke wijze minnelijk overleg heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter kan hierover thans geen uitsluitsel geven. Op basis van de omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden en de tekeningen die horen bij het bestreden besluit, welke tekeningen ook met het ontwerp van het gedoogbesluit ter inzage hebben gelegen, is duidelijk op welke gronden de gedoogplicht ziet. Voorts blijkt uit de brieven van onderscheidenlijk 15 juli 2014 en 30 oktober 2014 dat over de hoogte van een vergoeding voor het gedogen is gesproken en op welke percelen de vergoeding betrekking heeft. Nu hierover is gesproken en [verzoeker] bovendien op grond van de “Beleidsregel schadevergoeding Ruimte voor de Rivier” een verzoek tot schadevergoeding kan indienen in het geval hij schade lijdt ten gevolge van het gedoogbesluit, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
ABRS 13-01/15 inzake Cortenoever (ECLI:NL:RVS:2015:151).