De voorkeur van de onteigende is hierbij niet beslissend. Op grond van de omstandigheden van dit geval ligt, uitgaande van een redelijk handelend ondernemer, het meest in de rede dat wordt gekozen voor voortzetting van het bedrijf in afgeslankte vorm op het overblijvende. Onder deze omstandigheden is de wens van [tussenkomende partijen] om haar agrarische activiteiten elders volledig voort te kunnen zetten, hoezeer ook begrijpelijk, niet voldoende zwaarwegend om tot het oordeel te komen dat de billijkheid vereist dat de schadeloosstelling wordt berekend op de grondslag van bedrijfsverplaatsing (vgl. HR 5 februari 1997, NJ 1997, 290).
Rechtbank Rotterdam 18-06/14 inzake BBL Langsingerland (RBROT:2014:4915).
Noot: Dit arrest is Verhagen-Van Doorn/Staat; Telders-nieuw 241, 548.