Beoordeling van het vervallen van de in het bestemmingsplan “Prins Hendrikplan 1996” bestaande mogelijkheden om de op het perceel aanwezige bungalow te vervangen door een nieuw appartementengebouw (hierna: exploitatievariant 1), de aanwezige bungalow te vervangen door een nieuwe villa (hierna: exploitatievariant 2) en door het vervallen van de ingevolge dat bestemmingsplan mogelijke uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande bungalow (hierna: exploitatievariant 3).
De planologische wijziging heeft weliswaar tot gevolg dat de bouwmogelijkheden op het perceel zijn beperkt, maar de vraag of dit tot schade heeft geleid hangt af van de vraag of de oude bouwmogelijkheden een meerwaarde aan het object gaven. Bij de berekening hiervan is gebruik gemaakt van de “residuele waarde methodiek”, waarbij de onderhandse verkoopwaarde van de grond en de te realiseren opstallen worden verminderd met de kosten die moeten worden gemaakt om tot het realiseren van die opstallen te komen en met de kosten van verkoop van die opstallen. Conclusie is dat het vervallen van de mogelijkheden om exploitatievarianten 1 en 2 te ontwikkelen als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Prins Hendrikpark 2002”, niet tot schade geleid, omdat de ontwikkeling hiervan onder het oude planologische regime niet rendabel zou zijn geweest. De ontwikkeling van exploitatievariant 3 zou onder het oude planologische regime wel rendabel zijn geweest, maar is ook onder het nieuwe planologische regime toegestaan, zodat in zoverre geen sprake is van planologisch nadeel en derhalve evenmin van schade.
ABRS 11-09/13 inzake Baarn (RVS:2013:1136).
Noot: dit is een vervolg op ABRS 01-09/10, . RVS:2010:BN5702; destijds oordeelde de Afdeling dat de planschade beoordeling geen geheel geobjectiveerde waardevergelijking bevatte. Gelaedeerde is met deze procedure uiteindelijk niets opgeschoten. Zie voor residueel waarderen ook: ABRS 16-06/10 inzake gemeente Baarn (LJN: BM7755) en ABRS 28-03/07 inzake gemeente het Bildt BA1686 en BA167.