Kort gezegd legt [eiser] de volgende twee verwijten aan zijn vorderingen ten grondslag. Ten eerste stelt [eiser] dat Rabobank in 2011 geen hypothecair krediet had mogen verstrekken. Zijn kredietwaardigheid was gebaseerd op twee banen, waarvan één slechts een tijdelijk dienstverband was. Voor het totale bruto jaarinkomen waar Rabobank van uitging moest [eiser] bovendien zeven dagen per week, acht uur per dag werken. Dat was nooit jarenlang vol te houden en Rabobank had moeten inzien dat [eiser] daaraan onderdoor zou gaan.
Rechtbank: Van Rabobank kan niet worden verlangd dat zij deze, [eiser] persoonlijk betreffende, omstandigheden in 2011 voorzag. Ten aanzien van de feiten die wel bekend waren geldt het volgende. Uit het dossier volgt dat Rabobank zich bewust was van de twee dienstverbanden en dit als acceptabel heeft beoordeeld. Daarnaast geldt dat het inkomen uit een tijdelijke dienstverband in de berekening van de bank meegenomen mocht worden nu de werkgever ook de in de NHG-voorwaarden vereiste verklaring had gegeven dat bij gelijkblijvende omstandigheden een onbepaalde tijd overeenkomst zou volgen. Dat dit uiteindelijk anders is gelopen, is een risico dat bij [eiser] ligt en niet bij Rabobank. Van bijkomende omstandigheden die Rabobank in dit geval tot een waarschuwing verplichtte, of die maken dat Rabobank niet tot financiering had mogen overgaan, is verder niet gebleken.
Rechtbank Amsterdam 25-10/23 (ECLI:NL:RBAMS:2023:6633)