De commissie is van oordeel dat een redelijk denkend en handelend koper met ingang van 1 maart 2005 rekening behoorde te houden met de kans dat bij het vaststellen van het tracébesluit voor één van de voor hem meest ongunstige alternatieven zou worden gekozen.
Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat bij in ieder geval twee van de in de startnotitie opgenomen alternatieven een stuk weg is voorzien aan de westelijke zijde van Eibergen en dat de percelen van [appellant] bij beide alternatieven binnen het zoekgebied zijn gesitueerd. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] vanaf 1 maart 2005 rekening ermee kon houden dat de N18 zou worden gerealiseerd op de wijze als voorzien in het tracébesluit.
ABRS 18-05/16 inzake Minister I&M (ECLI:NL:RVS:2016:1319).