Dat [wederpartij A] wist dat een projectontwikkelaar, speculerend op een mogelijke toekomstige wijziging van de planologische situatie in het plangebied, het plangebied ten behoeve van het realiseren van woningbouw wilde aankopen, laat onverlet dat uit de door het college verstrekte gegevens en bescheiden niet blijkt van een concreet beleidsvoornemen van overheidswege tot wijziging van de planologische situatie in het plangebied.
Uit de door het college overgelegde schriftelijke samenvatting van het gesprek van 27 juni 1996 – daargelaten dat [wederpartij A] niet bij dat gesprek aanwezig was – blijkt daarvan evenmin. Het college heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat [wederpartij A] op 1 oktober 2003, ten tijde van de aankoop van de bouwkavel, feitelijke voorkennis van een op handen zijnde planologische verandering in het plangebied had. Verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 september 2013 in zaak nr. 201211480/1/A2 kan het college niet baten. In die uitspraak is overwogen dat de koper ten tijde van de aankoop van de betrokken woning rekening kon houden met woningbouw in de directe nabijheid en dat hij wordt geacht eventuele gevolgen daarvan voor de waarde van de betrokken woning bij zijn besluit tot aankoop te hebben betrokken en de gestelde schade daarmee voor zijn rekening te hebben genomen. Dit geval is derhalve niet vergelijkbaar met dat van [wederpartijen].
ABRS 05-08/15 inzake Tholen (ECLI:NL:RVS:2015:2463).
Noot: zie ABRS 18-09/13 inzake Westervoort (ECLI:NL:RVS:2013:1159). Zie ook TBR 2013 bl. 1199 met annotatie. Noot: in de koopovereenkomst staat dat koper (gelaedeerde) bekend was met komende nieuwe woonwijk.