Voor zover [eiser] stelt dat het bindend advies zo evident onjuist is dat reeds daaruit moet volgen dat binding daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is faalt die stelling, omdat van evidente onjuistheid geen sprake is.
Een verzakking van de oever (inscharing) bij de zandwinning had een dergelijk effect (schok als aardbeving) kunnen hebben, maar de door de bindend adviseur genoemde droogte evenzeer. Het Consortium heeft in dat verband gewezen op de overeenkomst met de eveneens plotseling opgetreden problemen met een instortende kade in Wilnis, eveneens in de droge zomer van 2003, op minder dan 30 km afstand van het pand. [eiser] heeft niet betwist dat ook die problemen plotsteling zijn opgetreden in dezelfde zomer en dat Wilnis in een vergelijkbaar veengebied ligt.
Voorts zijn de argumenten die in het bindend advies worden genoemd die tegen de zandwinning als schade-oorzaak pleiten ook in de visie van de rechtbank zeker niet evident onjuist. De omstandigheid dat de zandwinning op meer dan 600 meter afstand van het pand gelegen was maakt een dergelijk effect minder waarschijnlijk. Dat geldt ook voor het tussen partijen vaststaande gegeven dat de dichterbij de zandwinning gelegen panden niet beschadigd zijn; daaraan doet niet af dat die in een andere windrichting ten opzichte van de zandwinning lagen. Tenslotte acht de rechtbank ook het argument van het Consortium, dat het onwaarschijnlijk is dat een aanzienlijke verzakking/afschuiving zou hebben plaatsgevonden die behoudens bij het pand van [eiser] in het geheel niet opgemerkt zou zijn, reëel. Voor de hand ligt immers, dat ook het Waterschap, dat toezicht hield op onder meer het waterniveau, van een dergelijke verschuiving effecten zou hebben bemerkt.
Daarmee stelt de rechtbank uiteraard niet vast dat het bindend advies inhoudelijk juist is. Het gaat erom dat het bindend advies tot stand is gekomen op basis van een uitgebreid, door partijen tevoren afgesproken onderzoek, waarvan de bindend adviseur een helder, behoorlijk uitgewerkt, toegelicht en consistent verslag heeft gedaan waarna zij tot onderbouwde conclusies komt. Van in het oog springende onjuistheden die zouden meebrengen dat binding daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn is dus geen sprake. Verder kan de rechtbank niet in de inhoud van het rapport treden.
Rechtbank Rotterdam 15-07/15 (ECLI:NL:RBROT:2015:5196).