Partijen sluiten in een 2009 een overeenkomst waarin staat opgenomen dat de partijen de hen toebehorende woningen niet verkopen onder de prijs zoals de woningen zijn opgenomen in het verkoopoverzicht d.d. 29 oktober 2007. Partijen zijn bevoegd om een afwijkingsmarge in die verkoopprijzen aan te houden van ten hoogste 6% behalve voor de vrijstaande woningen[…] waarvoor een afwijkingspercentage van ten hoogste 10% geldt.
Gedaagde beroept zich op “onvoorziene omstandigheden” als bedoeld in artikel 6:258 BW en stelt dat handhaving van het overeengekomen prijsniveau er toe leidt dat er geen enkele woning meer wordt verkocht, terwijl de kosten van het project wel doorlopen. Dit acht gedaagde niet in overeenstemming met het doel van partijen. Hij verzoekt de rechter om wijziging van de overeenkomst.
De rechtbank overweegt:
deze overeenkomst dateert echter van 18 december 2009 toen de kredietcrisis reeds was ontstaan en de huizenprijzen (gemiddeld) een dalende trend vertoonden. Daarom zijn de dalende huizenprijzen geen in de toekomst liggende omstandigheid op het moment van tot stand komen van de samenwerkingsovereenkomst op 18 december 2009. (…) Hieruit volgt dat de samenwerkingsovereenkomst moet worden beschouwd als een overeenkomst die naar zijn aard een speculatief karakter heeft. Het betoog van gedaagde slaagt niet.
Rechtbank Rotterdam inzake Ridderkerk 26-03/14, gepubliceerd 22-07/14 (RBROT:2014:2277).
Noot: een uitspraak die past in de min of meer “vaste lijn” dat de economische crisis geen bijzondere omstandigheid is als bedoeld in artikel 6:258 BW. Zie – onder meer – ook Rechtbank Rotterdam 5-10/11 (BT7320).