Indien naast de bijzondere geschiktheid van het onteigende als zojuist bedoeld, tevens sprake is van een waardevermindering van het overblijvende na onteigening, dient de vergoeding wegens bijzondere geschiktheid niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de vergoeding voor die waardevermindering. Daardoor zou immers hetzij tekort gedaan worden aan de ratio van de vergoeding voor bijzondere geschiktheid als in de vorige alinea bedoeld, hetzij de onteigende niet volledig schadeloos gesteld worden voor het vermogensverlies bestaande in de mindere waarde van het overblijvende na de onteigening. Derhalve mag, zoals is beslist in HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5572, NJ 2003/163 (Staat/Amev), de vergoeding van de meerwaarde wegens bijzondere geschiktheid niet in mindering gebracht worden op de ingevolge art. 41 Ow aan de onteigende toekomende vergoeding ter zake van de waardevermindering van het overblijvende.
HR 25-09/15 inzake Staat / Groten (ECLI:NL:HR:2015:2805).
Noot: de HR volgt de lijn Staat/Amev, daar waar de A-G tot een daarvan afwijkende benadering had geconcludeerd. Voor die conclusie d.d. 08-05/15 zie ECLI:NL:PHR:2015:590