Er is sprake van planologisch nadeel: bedrijfspand raakt o.m. zichtlocatie kwijt. De StAB komt, op basis van een in haar opdracht verrichte taxatie, dat er niettemin geen voor vergoeding in aanmerking komende schade is, omdat de schade valt binnen de bandbreedte die bij taxaties als onzekerheidsmarge wordt gehanteerd. In dit geval is die marge waarschijnlijk groter dan 5% boven en onder de getaxeerde waarde, omdat van een minder courant object sprake is.
Rechtbank Oost-Brabant inzake Son en Breugel A58 (RBOBR:2014:770):
Het doel van deze taxatie is om op basis daarvan de waarde van de onroerende zaak juist voor de peildatum en die op de peildatum te bepalen en deze met elkaar te vergelijken. Het opgestelde taxatierapport schiet op dit punt tekort. In feite heeft de taxateur, rekening houdende met een bepaalde onzekerheid ten aanzien van taxaties, maar één waarde bepaald. Het mag naar het oordeel van de rechtbank niet zo zijn dat de onzekerheidsmarge wordt gehanteerd als marge waarbinnen schade niet voor vergoeding in aanmerking kan komen. Daardoor zou een extra drempel worden opgeworpen, waaronder de veroorzaakte schade voor risico van de eigenaar van de onroerende zaak zou worden gelaten, zonder dat daarvoor een wettelijke basis aanwezig is.
Noot: duidelijk en terecht. Het kan niet zo zijn dat marges in de taxatie het argument zijn om binnen die marges vallende schade sowieso niet te vergoeden. Dit doet denken aan de benadering van sommige taxateurs dat schaden van orde grootte van 3% niet te taxeren zijn. De aanpak is echter om, binnen die eventuele marges, de waarde “te prikken” en vanaf die vastgestelde waarde de schade te bepalen.