[appellante] betoogt terecht dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet in januari 2002 een keuze heeft gemaakt voor uitbreiding van haar bedrijfsvoering met de opening van een aparte winkel in kleding en cadeauartikelen, terwijl toen voorzienbaar was dat schadeveroorzakende maatregelen ter uitvoering van het project Fonteyne zouden worden genomen. Dat zij vanaf januari 2002 is begonnen met de verkoop van kleding en cadeauartikelen vanuit de kelder van de winkel, kan niet worden begrepen als investering in geheel nieuwe bedrijfsactiviteiten. Het betreft een aanpassing van het assortiment en van het inkoopbeleid, die past binnen een ongewijzigde formule om doelgroepen binnen de ‘gothic scene’ te bereiken. Na 23 december 1999 zijn er ook geen nieuwe investeringen in de winkelruimte gedaan. Dat [appellante] een gescheiden administratie voerde voor haar diverse activiteiten is bedrijfseconomisch verklaarbaar. Ook het feit dat zij vanaf 2002 twee handelsnamen voerde, is onvoldoende om aan te nemen dat het gaat om de oprichting van een zelfstandig bedrijfsonderdeel
ABRS 22-05/13 inzake Vlissingen (LJN: CA0630).