Van ander minnelijk overleg over de schadeloosstelling dat in het kader van artikel 17 Ow van belang is, is onvoldoende gebleken. Weliswaar stelt de Staat dat in de periode hiervoor ook minnelijk overleg over de schadeloosstelling is gevoerd, maar de rechtbank kan op grond van het door de Staat overgelegde logboek (dat eindigt op 6 oktober 2020) onvoldoende vaststellen dat dit is gebeurd, laat staan beoordelen of dit serieuze onderhandelingspogingen zijn geweest in de zin van artikel 17 Ow.
Zeker gelet op de omstandigheid dat de Staat op 1 maart 2017 de totale schadeloosstelling had begroot op € 310.000,00, waarbij zij uitging van een horecabestemming met de daarbij behorende substantieel hogere m2 prijzen van € 150,00/m2 en € 50,00/m2 (productie 2, Gr8), terwijl nu € 16,50 per m² wordt aangeboden, had voor de Staat aanleiding moeten zijn om met elkaar in gesprek te gaan. Dit heeft Gr8 ook expliciet gevraagd, maar de Staat is hier niet op ingegaan. Zij stelt in haar e-mailbericht van 8 september 2022 alleen dat het “vooralsnog niet mogelijk is om op afzienbare termijn in der minne tot een vergelijk te komen”, terwijl onvoldoende is gebleken dat er op dat moment sprake was van evident onoverbrugbare verschillen over de schadeloosstelling op grond waarvan de Staat tot de conclusie kon komen dat verder onderhandelen geen zin zou hebben. Gr8 had immers nog geen tegenaanbod gedaan en haar taxateurs hadden nog geen taxatierapport kunnen opstellen, mede ook omdat relevante stukken ontbraken, onder meer met betrekking tot de bomenrij.
Het standpunt van de Staat dat Gr8 ook niet is ingegaan op haar uitnodiging in haar e-mailbericht van 8 september 2022 om met andere mogelijkheden te komen om tot een vergelijk te komen, kan haar niet baten. Uit hetzelfde e-mailbericht volgt immers dat de Staat al opdracht heeft gegeven om tot dagvaarding over te gaan. Deze “handreiking” die door de Staat is gedaan, terwijl zij al opdracht heeft gegeven om tot dagvaarding over te gaan (en bovendien het verzoekschrift al was ingediend voor de vervroegde plaatsopneming), kan daarom niet worden beschouwd als een serieuze poging voor een minnelijke verwerving om een onteigeningsprocedure te voorkomen.
Op grond van het bovenstaand is de rechtbank concluderend van oordeel dat de Staat niet heeft voldaan aan haar onderhandelingsplicht van artikel 17 Ow. Dit betekent dat de Staat niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen.
Rechtbank Midden-Nederland 19-07/23 inzake Staat A27/GR8 REAL ESTATE B.V. (ECLI:NL:RBMNE:2023:3707)
Noot: hier dus een artikel 17 Ow verweer dat door de rechtbank gehonoreerd wordt; dit verweer wordt vaak gevoerd, maar niet vaak gehonoreerd. In deze zaak valt natuurlijk als bijzonderheid op dat de initiële bieding van € 150 en € 50 per m2 later werd bijgesteld naar € 16,50 per m2. Dat had naar het oordeel van de rechtbank aanleiding moeten zijn om (opnieuw) met elkaar in gesprek te gaan.