Lager kostenverhaal: hier geen invloed op taxatie inbrengwaarde

De raad heeft te hoge kosten in de exploitatieopzet gerekend. Grondeigenaar stelt dat daarom de inbrengwaarde hoger moet zijn. De Afdeling wijst dit af, mede op formele gronden.

ABRS 29-05/13 inzake Bodegraven-Reeuwijk (LJN: CA1361)

De Afdeling: de kosten van duurzame groene afronding dienen naar rato te worden verdeeld indien meerdere locaties profijt hebben van een voorziening. Naarmate een locatie minder profijt heeft van de voorziening, draagt deze minder bij aan de kosten. Tussen partijen bestaat geen discussie over de toerekening van € 690.603,00 van de totale kosten voor de duurzame groene afronding aan het bedrijventerrein. De raad had dat ten onrechte niet gedaan en daarom  is het besluit in zoverre in strijd met artikel 6.13, zesde lid, van de Wro genomen.

Grondeigenaar stelt dat, nu deze wijzigingen leiden tot een lagere exploitatiebijdrage, een redelijk handelend koper in het vrije economische verkeer bereid is meer te betalen voor de gronden.

ABRS: De vergelijkingsmethode is een in het onteigeningsrecht gebruikelijke en geaccepteerde methode ter bepaling van de waarde als bedoeld in artikel 40b van de onteigeningswet en deze methode kan ook ter bepaling van inbrengwaarden worden gebruikt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan het aan het besluit ten grondslag gelegde taxatierapport dusdanige gebreken kleven dat de raad zijn besluit hier niet op had mogen baseren.  Op deze overweging in een tussenuitspraak komt de Afdeling niet terug.

Noot: een kip en het ei verhaal, daar waar de grondeigenaar betoogt dat een lager kostenverhaal een hogere (inbreng)waarde rechtvaardigt. Op zich, naar de regels van het onteigeningsrecht, een consistente redenering. De vraag is hoe de vergelijkingstransacties, waarvoor evenzeer een kostenaspect aan de orde zal zijn, gewogen zijn. De onteigeningspraktijk leert dat (vergelijkings)transacties verschillend gewogen (kunnen) worden.