Volgens het college is aannemelijk dat de SAOZ de mogelijkheid om bijgebouwen te realiseren wel bij de planologische vergelijking heeft betrokken. Hij stelt zich verder op het standpunt dat de realisatie van de bijgebouwen tot gevolg zal hebben dat de inbreuk op de privacy van [appellant] juist kleiner wordt doordat het uitzicht van de nieuwe woningen op het perceel van [appellant] door die bijgebouwen volledig of gedeeltelijk zal worden weggenomen. Het uitzicht vanaf het perceel van [appellant] zal, wanneer rekening wordt gehouden met de zichtlijnen, niet nadeliger zijn ten opzichte van de reeds door de SAOZ gehanteerde planologische invulling, aldus het college.
De stelling van het college dat aannemelijk is dat de mogelijkheid om bijgebouwen op de gronden te realiseren in de planologische vergelijking is betrokken, kan niet worden gevolgd, nu uit het advies van de SAOZ noch een ander schriftelijk stuk van de SAOZ blijkt dat zij deze mogelijkheid bij de planologische vergelijking heeft betrokken. Voorts kan de stelling van het college over de verminderde inbreuk op de privacy en het uitzicht niet onverkort worden gevolgd. Met deze stelling gaat het college er namelijk aan voorbij dat de bijgebouwen, bezien vanaf het perceel van [appellant], niet alleen precies tussen de woningen en het perceel van [appellant] kunnen worden gerealiseerd, maar ook op andere locaties op de gronden. Zo is bijvoorbeeld ook mogelijk dat de bijgebouwen op de grens met de sloot, en derhalve op korte afstand van het perceel van [appellant], worden gerealiseerd, op een plek die niet tussen de woningen en het perceel van [appellant] is gelegen. In dat geval kijkt [appellant] niet alleen tegen de woning, maar ook tegen een bijgebouw aan en kan voorts niet alleen vanuit de woning, maar ook vanuit het bijgebouw op het perceel van [appellant] worden gekeken. Dit betekent dat, hetgeen het college ter zitting ook heeft erkend, de inbreuk op de privacy van [appellant], afhankelijk van de plek waar de bijgebouwen worden gerealiseerd, enigszins groter kan zijn en het uitzicht vanaf zijn perceel enigszins nadeliger kan worden beïnvloed dan door de SAOZ is uiteengezet. Het college had het advies van de SAOZ om die reden in zoverre niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen.
ABRS 01-06/16 inzake Hoorn (ECLI:NL:RVS:2016:1469).
Noot: opvallend is dat de Afdeling vervolgens zelf voorziet in het vaststellen van een nieuwe (en hogere) tegemoetkoming in planschade.