Ten tijde van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan op 4 augustus 2010 hadden de woningen krachtens het ter plaatse toepasselijke bestemmingsplan Buitengebied 1995 een bestemming als agrarische bedrijfswoning ([locatie 2]), onderscheidenlijk als bijgebouw bij een agrarische bedrijfswoning ([locatie 3]). Dat is gebleken van een gemeentelijk beleidsvoornemen om de woningen als burgerwoningen te bestemmen, dat daartoe op de peildatum een ontwerpbestemmingsplan was vastgesteld en dat dit gegeven feitelijk van invloed was op de waarde van de woningen, laat onverlet dat de nieuwe bestemming op de peildatum niet in werking was getreden en geen onderdeel was van het planologische regime op het eigen perceel. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2015 in zaak nr. 201406938/1/A2.
Dit betekent dat het college bij de taxatie van de waarden van de woningen op de peildatum ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat de woningen op dat moment feitelijk als burgerwoningen in gebruik waren. Bij die taxatie diende het college de planologische situatie als uitgangspunt te nemen. Overgangsrecht niet van belang.
ABRS 27-01/16 inzake Utrechtse Heuvelrug (ECLI:NL:RVS:2016:143).