ABRS 09-09/15 inzake Best (ECLI:NL:RVS:2015:2828).
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het normaal maatschappelijk risico van [appellanten] op 3% van de waarde van hun woningen kan worden vastgesteld. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Woningbouw op in een woonkern gelegen gronden die reeds door woningen omsloten zijn, dient in beginsel te worden gezien als inbreiding. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de onder 5 vermelde uitspraken van 25 juni 2014 en 16 juli 2014, is inbreiding van woningen in een bestaande woonkern in beginsel aan te merken als een normale maatschappelijke ontwikkeling. Dat het plangebied in onderhavige zaak, anders dan de in die uitspraken aan de orde zijnde plangebieden, aan één zijde niet is omsloten door woningen, maar grenst aan een stedelijke voorziening als het sportcomplex, brengt niet zonder meer met zich dat de ontwikkeling niet kan worden gezien als inbreiding, of dat deze inbreiding niet kan worden gezien als normale maatschappelijke ontwikkeling. De rechtbank heeft, gelet op de ligging van het plangebied in de woonkern van Best, terecht geoordeeld dat het college het plangebied op goede gronden als inbreidingslocatie heeft aangemerkt.
Dat de ontwikkeling leidt tot een wijziging van de ruimtelijke structuur ter plaatse en dat de woningen van [appellanten] op korte afstand liggen, zodat de ontwikkeling voor hen van ingrijpende aard is, zoals [appellanten] stellen, heeft gemeente daarbij al in aanmerking genomen. Dat brengt gemeente er immers toe niet tot een hoger normaal maatschappelijk risico dan 3% te komen.
Noot: de Afdeling geeft hier een interpretatie van het begrip “inbreidingslocatie”. Bij een “normale” inbreidingslocatie zou het NMR hoger zijn geweest dan 3%.