Art. 17 Ow: eis van minnelijke onderhandeling

Kern: De onteigenende partij mag bij de onderhandelingen niet te werk gaan “ als ware het voorschrift van art. 17 Ow een vrijwel te verwaarlozen formaliteit ”; HR 6 juni 1962, NJ 1962/280 en HR 17 maart 1965, NJ 1965/278. Grondeigenaar beroept zich op hoge verwachtingswaarde en meent dat Staat daar niet serieus op ingaat.

Rechtbank: aanbod van de Staat niet zodanig laag is dat niet meer kan worden gesproken van een serieuze poging tot minnelijke verwerving. Na deskundigenadvies zal rechtbank de schadeloosstelling vaststellen.

A-G: Die gedachtegang van de rechtbank lijkt mij noch getuigen van enige onjuiste rechtsopvatting noch ook onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd. Hierop stuiten de klachten van het middel af.

HR: De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

HR 11-07/14 inzake Staat / Televerde BV, met als rechtsvoorgangster Chipshol Forward N.V. (HR:2014:1668).

Noot: art. 17 Ow verweer slaagt wel als onderhandeld is over een andere (grotere/kleinere) onroerende zaak dan het onteigende. Uit de onderhavige zaak blijkt dat het heel lastig is om gebrek aan inhoudelijke onderhandeling ter discussie te stellen, terwijl juist dit aspect bij een descente nog al eens aan de orde gesteld wordt.