In de – tussen familieleden en zonder tussenkomst van een notaris gesloten – overeenkomst van 15 december 1992 is slechts bepaald dat de levering van het perceel op een later tijdstip zal plaatsvinden en dat de koopsom van ƒ 15.000,00 eerst bij de levering zal worden voldaan. Niet is bepaald wanneer de levering zou plaatsvinden of op welke wijze de leveringsdatum zou worden vastgesteld. In de akte van schenking en levering van 11 december 1995, waarin als waarde van de onroerende zaak is vermeld ƒ 31.500,00, is niet verwezen naar de overeenkomst van 15 december 1992. Ook is daarin niet vermeld dat de levering tot uitvoering van die overeenkomst strekt. [appellante] heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat de levering van het perceel niettemin daartoe strekte. Dit brengt met zich dat voor de beoordeling of de planologische ontwikkeling voorzienbaar was aan de overeenkomst van 15 december 1992 geen betekenis meer toekomt.
Niet in geschil is dat de planologische ontwikkeling ten tijde van het sluiten van de schenkingsovereenkomst voorzienbaar was. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de door [appellante] geleden planschade ten onrechte geheel voor haar rekening heeft gelaten.
ABRS 11-02/15 inzake ’s Hertogenbosch (ECLI:NL:RVS:2015:377).
Noot: voor koop van “eigen” vennootschap; zie twee entiteiten ABRS 07-01/09 inzake Leidschendam-Voorburg; 200801417/1.