Evenals bij een voorontwerp van een bestemmingsplan, waarop de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2003 in zaak nr. 200202248/1 terecht heeft gewezen, kan een redelijk denkend en handelend koper er niet van uitgaan dat een structuurplan een vaststaande uitwerking van de toekomstige invulling van een gebied van de gemeente omvat. Een structuurplan behelst immers slechts een visie van de gemeente op een gewenste ruimtelijke ontwikkeling van een bepaald gebied in die gemeente op een bepaald tijdstip. Dat brengt met zich dat de uiteindelijke invulling van dit gebied in een bestemmingsplan wijzigingen ten opzichte van een structuurplan kan bevatten. Gelet op de inhoud van het structuurplan diende [appellant] rekening te houden met de ontwikkeling van een woongebied op de ten zuiden van zijn perceel gelegen gronden. Aan dit plan kon [appellant] echter op zichzelf niet de verwachting ontlenen dat ten zuiden en zuidoosten van zijn perceel een groenstrook zou komen te liggen, omdat de precieze invulling en omvang van het ten zuiden van het perceel van [appellant] geprojecteerde woongebied nog niet vaststond. [appellant] moet dan ook worden geacht ten tijde van de aankoop van zijn perceel te hebben aanvaard dat de planologische situatie in – de hiervoor omschreven – voor hem ongunstige zin zou kunnen veranderen.
ABRS 30-04/14 inzake Bolsward (RVS:2014:1545).