De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 3 lid 2 Ow kunnen derde belanghebbenden, waaronder huurders, onderhuurders en bezitters de rechtbank verzoeken om tussenkomst in een onteigeningsprocedure. Uit artikel 3 lid 3 Ow volgt, zover hier van belang, dat als de gestelde hoedanigheid van de derde belanghebbende wordt betwist, tussenkomst niet wordt toegelaten. Bij de beoordeling van de incidenten neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat artikel 3 lid 3 Ow de strekking heeft vertraging van de onteigeningsprocedure te voorkomen. De onteigeningsprocedure is naar haar aard een procedure die gericht is op een spoedige afwikkeling en die geen ruimte biedt voor beslissingen over rechtsverhoudingen.
In dit geval wordt de door [eiser i/h incident c.s.] gestelde hoedanigheid van bezitter door de provincie betwist, zodat [eiser i/h incident c.s.] op de voet van artikel 3 lid 3 Ow niet worden toegelaten als interveniënten. Dit geldt ook voor McDonald’s.
Ook BP wordt niet toegelaten als interveniënt in deze procedure. Naar het oordeel van de rechtbank kan degene die huurt van een onbevoegd verhuurder niet worden aangemerkt als ‘huurder’ in de zin van artikel 3 lid 2 Ow. Omdat de provincie in dit geval de bevoegdheid van [eiser i/h incident c.s.] om het perceelsgedeelte aan BP te verhuren betwist, staat het bepaalde in artikel 3 lid 3 dus ook aan de tussenkomst van BP in de weg.
Het voorgaande betekent dat [eiser i/h incident c.s.] , BP en McDonald’s hun beweerdelijke rechten niet in deze onteigeningsprocedure, maar in een andere procedure geldend moeten maken, waarna aanspraak kan worden gemaakt op de (eventueel) in deze procedure vastgestelde en te consigneren schadevergoeding. In die zin zijn [eiser i/h incident c.s.] , BP en McDonalds wel aan te merken als derde belanghebbenden in deze procedure.
Rechtbank Den Haag 05-04/23 inzake provincie Zuid-Holland /BP De Zweth c.s. (ECLI:NL:RBDHA:2023:15123)
Noot: de essentie van art 3 lid 3 OW is om vertraging in de onteigeningsprocedure te voorkomen.