Rechtbank Rotterdam 05-02/14 (RBROT:2014:1504), gepubliceerd 03-03/14:
In artikel 5:99 BW is bepaald dat een erfpachter bij het einde van de erfpacht – in beginsel – recht heeft op vergoeding van de nog aanwezige gebouwen. In casu is sprake van een erfpachtovereenkomst van vóór inwerkingtreding van het BW. De rechtbank overweegt:
Uit de Overgangswet Nieuw BW volgt dat artikel 5:99 BW niet van toepassing is op de onderhavige erfpacht, terwijl op grond van de voordien geldende regeling (artikel 773 BW (oud)) geen vergoeding verschuldigd is voor na het einde van de erfpacht op de grond aanwezige opstallen, tenzij hiervan bij de vestiging van het erfpachtrecht is afgeweken, waarvan in het onderhavige geval niet is gebleken.
(…) Weliswaar is artikel 5:99 BW in het onderhavige geval niet van toepassing, maar dat betekent uiteraard niet dat de aanwezige opstal niet bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt betrokken. De vergoeding die de Gemeente ex artikel 5:87 lid 2 BW dient te voldoen ziet zowel op het gebruiksrecht van de in erfpacht uitgegeven grond als op de daarop aanwezige opstal. Een derde verkrijgt immers een erfpachtrecht op de grond met opstal en zal daarvoor een hogere prijs willen betalen dan voor een erfpachtrecht op de grond zonder opstal. In zoverre wordt de opstal dus bij de vergoeding ex artikel 5:87 lid 2 BW betrokken.
Noot: een wat cryptische overweging van de Rechtbank. Bij deze redenering is het voor erfpachter te hopen dat hij bij de aanvang van de erfpacht niet betaald heeft voor de opstallen.
In het onderhavige tussenvonnis wordt een deskundige benoemd om de waarde van het opstalrecht te taxeren. Het lijkt interessant om kennis te nemen van het oordeel van die deskundige. Wordt ongetwijfeld vervolgd.