Bij vonnis heeft de rechtbank Utrecht bij vervroeging de onteigening uitgesproken van (onder andere) een perceel grond dat in gezamenlijke eigendom toebehoorde aan [gedaagden] De rechtbank heeft daarbij het door de gemeente aan [gedaagden] te betalen voorschot op de schadeloosstelling bepaald op € 168.656,40 (90%) en zij heeft daarnaast bepaald dat de gemeente ten behoeve van [gedaagden] zekerheid diende te stellen voor een bedrag van € 18.739,60 (10%).
De gemeente heeft in afwijking van het vonnis geen zekerheid gesteld voor het bedrag van € 18.739,60 maar zij heeft dit bedrag eveneens uitbetaald, ten titel van voorschot op de onteigeningsschadeloosstelling
Eindvonnis rechtbank: Het nadeel dat wordt geleden als gevolg van het gemis van het bedrag waarmee de schadeloosstelling het voorschot overtreft, dient te worden vastgesteld naar de waarde van het gemiste genot van het desbetreffende bedrag. Dit gemiste genot stelt de rechtbank overeenkomstig het advies van de deskundigen op 3,5 % samengestelde interest. Dit komt neer op 3,5% van (€ 255.540,- verminderd met € 168.656,40=) € 86.883,60 vanaf 14 mei 2008 tot dag van dit vonnis. Vanaf heden tot aan de dag van de voldoening zal de wettelijke rente verschuldigd zijn.”
Gemeente betaalde dit bedrag, maar vorderde nadien het teveel betaalde terug. Immers als voorschot was betaald € 187.396 en niet € 168.656,40.
Stelling gedaagde: De gemeente heeft met haar betaling in 2014 uitvoering gegeven aan het vonnis van de rechtbank. Daarmee is de betaling niet onverschuldigd en is [gedaagden] niet ongerechtvaardigd verrijkt.
Rechtbank Midden-Nederland 02-12/15 (ECLI:NL:RBMNE:2015:8664):
Als voorschot op de schadeloosstelling heeft [gedaagden] in totaal € 187.396 ontvangen, hetgeen betekent dat ingevolge het vonnis een te betalen schadeloosstelling resteert van in hoofdsom € 68.144,-, te vermeerderen met de ‘gemist genot’ vergoeding daarover vanaf 14 mei 2008 tot de vonnisdatum. Voor betaling van een hoger bedrag in hoofdsom (dus los van de proceskosten en wettelijke rente, waarover geen discussie bestaat) vormt dit vonnis geen rechtsgrond. Dat de rechtbank het pro resto te betalen bedrag vervolgens specificeert maakt dit niet anders, omdat het uitgangspunt voor die berekening evenzeer uit het vonnis volgt en partijen bovendien niet van inzicht verschillen dat dit uitgangspunt onjuist is. De rechtbank was er niet over geïnformeerd dat de gemeente naar aanleiding van het vonnis van 16 januari 2008 100% van het aangeboden voorschot had uitbetaald, in plaats van 90% plus zekerheidstelling voor de resterende 10%.