Taxatie bomen, als onderdeel waarde van perceel grond

2.4 Onderdeel 2 richt zich tegen rov. 3.5 en bevat de klacht dat de rechtbank het beginsel van de onteigeningswet dat sprake moet zijn van volledige schadevergoeding, heeft geschonden door tot uitgangspunt te nemen dat de schade met betrekking tot de op de onteigende percelen aanwezige opstanden niet bepaald dient te worden op basis van het vaststellen van de waarde van iedere boom apart maar op basis van een koop van de erfpachtrechten en de opstanden als geheel.

2.5 In rov. 3.5 staat de rechtbank stil bij de voor de bepaling van de waarde van het onteigende van belang zijnde vraag hoe de onteigende ([eiseres]) als redelijk handelende verkoper en de onteigenaar (de Staat) als redelijk handelend koper de in artikel 40b lid 2 Ow veronderstelde overeenkomst van koop/verkoop inhoud zouden dienen te geven. [eiseres] en de door de rechtbank benoemde deskundigen verschillen van mening daarover. Laatstgenoemden zijn de mening toegedaan dat redelijk handelende partijen bij onderhandse verkoop van de erfpachtrechten zich, al dan niet globaal, zouden hebben georiënteerd omtrent het aantal bomen dat zou worden mee verkocht en verder een schatting van de gemiddelde waarde per boom zouden hebben gemaakt (op basis van de stand van ontwikkeling en de kwaliteit van de bomen per peildatum) om vervolgens in onderhandeling tot een totaalprijs voor het geheel van de erfpachtrechten en de boomopstanden te komen.

[Eiseres] stelt zich daarentegen op het standpunt dat de redelijk handelende koper en verkoper per boom de waarde ervan zouden bepalen en wel naar het tijdstip, waarop de boom volgroeid en verkooprijp zou zijn geworden, en dat zij vervolgens de totale koopprijs zouden vaststellen door optelling van de aldus verkregen waarden per boom.

De rechtbank houdt de benadering van de deskundigen voor juist, nl. dat moet worden uitgegaan van een koop van erfpachten en opstanden als geheel, dus van een vergoeding voor de voor het geheel van erfpachtrechten en opstanden bepaalde waarde. Zij voert daarvoor twee redenen aan.

De eerste is dat de benadering van de deskundigen past bij het uitgangspunt van reconstructie.

De tweede reden komt hierop neer dat bij de benadering van [eiseres], indien getoetst aan verstrekte jaarcijfers van de onderneming van [betrokkene 1], de in de onteigening betrokken percelen, die van het bedrijfsareaal niet meer dan 1.3% beslaan, een onaannemelijk hoge bijdrage aan het jaarresultaat zouden leveren, te weten afhankelijk van de productieduur van 18 of 6 jaar zo’n 13.6% respectievelijk 40%. Aan haar grofmazige controleberekeningen verbindt de rechtbank de conclusie dat de door [eiseres] genoemde schadebedragen niet reëel kunnen zijn en die van de door haar benoemde deskundigen wel.

Conclusie Advocaat-Generaal bij arrest Hoge Raad 11-01/13 (LJN: BY2240), met verwijzing naar de vonnissen in de zaak 66469/HA ZA 05-224 van de rechtbank Roermond van 1 juni 2005, 5 oktober 2005 en 20 juli 2011.

Noot: art. 40b Ow heeft als basis een redelijk handelend koper en een redelijk handelend verkoper. Vergelijk de  ISV-definitie marktwaarde: een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper.

Zie ook: Landinrichtingswet:. Schatting waarde houtopstanden. Conclusie A.G. bij (LJN: BL9550) Hoge Raad 07-05/10 (art. 81 RO) Ruilverkaveling Den Ham-Lemele: A.G.: de rechtbank heeft als uitgangspunt de economische waarde van de bomen gekozen. Tegen die achtergrond is ..  het hypothetische scenario dat (het hout van) de bomen te gelde worden (wordt) gemaakt nadat de bomen zijn gekapt, onjuist noch onbegrijpelijk.