Onteigening restaurant, waarbij huurder intervenieert. Restaurant werd geëxploiteerd door een vennootschap onder firma. De vennoten waren [deze huurder] en [betrokkene 1].
HR 07-11/14 inzake Den Haag (HR:2014:3125):
Ten behoeve van de begroting van de aan [verweerder = huurder] toekomende schadeloosstelling heeft de rechtbank terecht aansluiting gezocht bij de rechtspraak van de Hoge Raad waarin is beslist dat indien een eigenaar op de onteigende zaak een bedrijf heeft uitgeoefend in het verband van een vennootschap onder firma of maatschap, of in een niet juridisch vormgegeven familieverband, en op hem een verplichting rust om de hem toe te kennen vergoeding ter zake van inkomensschade in dat verband in te brengen, de volledige bedrijfsschade van dat verband moet worden aangemerkt als rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van de onteigening in de zin van art. 40 Ow.
Hierbij verwijst HR onder meer naar arrest 27-09/13 inzake Lansingerland / De Haas (HR:2013:CA1731).
Aldus heeft te gelden dat ook indien een huurder in het verband van een vennootschap onder firma of maatschap, of in een niet juridisch vormgegeven familieverband, een bedrijf uitoefent in of op een onroerende zaak die wordt onteigend, en op de huurder een verplichting rust om de hem toe te kennen vergoeding ter zake van inkomensschade in dat verband in te brengen, de volledige bedrijfsschade van dat verband moet worden aangemerkt als rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van de onteigening in de zin van art. 40 Ow.
Noot: voor een huurder geldt dus een gelijke redenering als voor de eigenaar (vader) in het arrest: HR 27-09/13 inzake Lansingerland / De Haas (HR:2013:CA1731): gelet de familierelatie, de lange duur daar van en het feit dat er geen strikte scheiding in financiën door vader en zoon werd aangehouden, dient de volledige schadevergoeding hier mede de bedrijfsschade van de zoon te omvatten.
Noot 2: Rechtbank week af van eerste advies van deskundigen, die enkel de inkomensschade van de huurder (en dus niet de v.o.f.) hadden gerekend.
Noot 3: interessante conclusie van A-G Van Oven (PHR:2014:681).