Met de toekenning van een tegemoetkoming in planschade wordt een publiekrechtelijk rechtsgevolg in het leven geroepen. Dit rechtsgevolg houdt in dat het bestuursorgaan verplicht is om deze tegemoetkoming aan de aanvrager uit te keren. De uitkering van de tegemoetkoming vloeit niet voort uit een handelsovereenkomst naar burgerlijk recht, maar uit een publiekrechtelijke rechtsbetrekking. Op de berekening van de hoogte van de wettelijke rente is artikel 6:119a, eerste lid, van het BW dus niet van toepassing. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:777) onder 8.1.
[appellante sub 2] had ten tijde van het nemen van de rentebeslissing kunnen weten dat zij geen aanspraak had op vergoeding van wettelijke handelsrente over de tegemoetkoming (onderstreping HS) . Op basis van de tekst van de wet had daarover bij haar, anders dan zij stelt, redelijkerwijs geen misverstand kunnen bestaan. Verder was ten tijde van het nemen van de rentebeslissing ook op grond van de rechtspraak niet onduidelijk of onzeker welk rentetarief in dit geval van toepassing is. In de schriftelijke uiteenzetting heeft het college gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2340). In deze uitspraak, die is gedaan in een geschil over schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van een bestuursorgaan door niet tijdig te beslissen op een aanvraag om een standplaatsvergunning, heeft de Afdeling overwogen dat het bestuursorgaan de hoogte van de wettelijke rente over het bedrag van de schadevergoeding moet berekenen overeenkomstig artikel 6:119 van het BW, omdat het niet gaat om een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a van het BW. Niet valt in te zien waarom dat bij een tegemoetkoming in planschade anders zou zijn.ABRS 20-12/23 inzake Papendrecht (ECLI:NL:RVS:2023:4769)