Rechtbank Zeeland-West-Brabant: onteigeningsvonnis 09-07/14. (RBZWB:2014:465):
De Staat: de opgevoerde kosten zijn niet redelijkerwijs zijn gemaakt (artikel 50 lid 4 Ow), althans er is sprake van bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat die kosten tenminste gedeeltelijk buiten vergoeding moeten blijven (art. 50 lid 3 Ow). Er moet rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat tussen het aanbod van de Staat en de door de rechtbank benoemde deskundigen geadviseerde schadeloosstelling slechts een marginaal verschil zit. De door [gedaagde] voorgestane schadeloosstelling is een factor 37 hoger. Door de opstelling van (de adviseurs van) [gedaagde] is het voeren van een onteigeningsprocedure onafwendbaar geworden, met alle kosten voor de Staat van dien.
De rechtbank: op grond van het bepaalde in artikel 50 lid 1 Ow wordt de onteigenende partij veroordeeld in de kosten van het geding (waaronder de kosten van juridische bijstand), indien de door de rechtbank toegekende schadeloosstelling het aangeboden bedrag te boven gaat. Aan [gedaagde] wordt een hogere schadeloosstelling toegekend dan door de Staat was aangeboden, zodat in beginsel de kosten van [gedaagde] voor rekening van de Staat komen. Het enkele feit dat het verweer van [gedaagde] tegen de hoogte van de schadeloosstelling niet is gehonoreerd, terwijl de hoogte van de door de deskundigen geadviseerde schadeloosstelling niet veel verschilt van de door de Staat aangeboden schadeloosstelling, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat de door [gedaagde] gemaakte kosten enkel om die reden (deels) voor zijn rekening zouden moeten blijven. Er is geen sprake van feiten of omstandigheden in de zin van artikel 50 lid 3 Ow.
Vervolgens wel beoordeling kosten via dubbele redelijkheidstoets.