Grondeigenaar vordert verwijderen dijk/talud op zijn perceel, 20 jaar geleden aangelegd door Hoogheemraadschap.
Rechtbank: Uitgangspunt dient te zijn dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn, indien de [eisers] zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht (Hoge Raad 7 juni 1991, NJ 1991/708). Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij HHSK het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eisers] zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij HHSK in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval [eisers] zijn aanspraak alsnog geldend zou kunnen maken (Hoge Raad, 29 september 1995, NJ 1996, 89 en Hoge Raad 24 april 1998, NJ 1998, 621).
In het onderhavige geval doen zich een bijzondere omstandigheden in voormelde zin voor. Dit betreft de situatie dat [eisers] bijna twintig jaar lang de aanwezigheid van het talud heeft geaccepteerd zonder daar op enigerlei wijze bezwaar tegen te hebben gemaakt of een vergoeding in geld of anderszins te hebben verlangd. Aldus: rechtsverwerking.
Rechtbank Rotterdam 06-11/13 inzake Hoogheemraadschap (RBROT:2013:8842)