Het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bebouwingsmogelijkheden van het tussen het appartementengebouw en de woning gelegen terrein (hierna: het terrein) feitelijk illusoir zijn.
Appellant: het terrein, dat ingevolge het bestemmingsplan de bestemming ‘Bedrijven’ heeft, is weliswaar feitelijk als parkeerplaats ten behoeve van de bewoners van het appartementengebouw ingericht, maar dit sluit het realiseren van een bedrijfsgebouw op het terrein niet uit.
ABRS 11-06/14 inzake Roosendaal (RVS:2014:2097):
Dat het terrein als parkeerplaats is ingericht om aan de in het gemeentelijke beleid vastgestelde parkeernorm te voldoen, laat onverlet dat geen wettelijk voorschrift zich verzet tegen het benutten van de krachtens het bestemmingsplan bestaande bebouwingsmogelijkheden van het terrein. In het advies van de SAOZ is voorts niet inzichtelijk gemaakt dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, maar [appellant] heeft bestreden, de omvang van het terrein te gering is voor het realiseren van een bedrijfsgebouw. Het college heeft, door het advies van de SAOZ te volgen, onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat het benutten van de krachtens het bestemmingsplan bestaande bebouwingsmogelijkheden van het terrein met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten, zodat [appellant] wat betreft het uitzicht vanuit de woning voordeel bij de planologische verandering heeft. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Noot: dus geen voordeelsverrekening.