ABRS 06-02/13 inzake Overijssel / Mastenbroek (LJN: BZ0707):
Bij tussenuitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201104496/1/T1/A2 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college van Gedeputeerde Staten de omvang van de door [appellante sub 2] geleden inkomensschade opnieuw met toepassing van kapitalisatiefactor 10 dient vast te stellen. Het college dient de aldus berekende inkomensschade te vergoeden waarbij een aftrek van 30% wegens normaal ondernemersrisico dient plaats te vinden. Het college dient vervolgens opnieuw te bezien in hoeverre de vermogensschade die op de peildatum is ontstaan, niet reeds is verdisconteerd in de aldus gekapitaliseerde inkomensvergoeding. Indien blijkt dat dit niet of niet geheel het geval is, dient het deel dat niet is verdisconteerd, te worden aangemerkt als vermogensschade die naast inkomensschade voor vergoeding in aanmerking komt. Daarop dient een aftrek van 30% wegens normaal ondernemersrisico te worden toegepast.
De Afdeling laat herbeoordeling Gedeputeerde Staten in stand:
- factor 10 betreft een drie jaren voor schade: dat is met wettelijke rente van 6% een gedeelte van 2,67. Voor toekomstige schade resteert dan de factor (10 -/- 2,67 =) 7,33
- voor zover [appellante sub 2] aanvoert dat de vermogensschade ten onrechte niet is verdisconteerd in de bij besluit van 13 augustus 2012 toegekende vergoeding voor inkomensschade en overeenkomstig de regels van het onteigeningsrecht afzonderlijk moet worden toegekend, faalt ook dit betoog. Uit het geen in de tussenuitspraak onder 2.38 is overwogen, volgt dat alleen de vermogensschade die op de peildatum is ontstaan en die niet reeds is verdisconteerd in de gekapitaliseerde inkomensvergoeding, dient te worden aangemerkt als vermogensschade die naast inkomensschade voor vergoeding in aanmerking komt. Nu de vermogensschade € 245.416,00 bedraagt, overtreft deze de in het besluit van 13 augustus 2012 vastgestelde vergoeding voor inkomensschade niet en heeft het college terecht geconcludeerd dat [appellante sub 2] geen aanspraak heeft op een aanvullende vergoeding voor vermogensschade.
Noot: een, vanuit het onteigeningsrecht bezien, wonderlijk oordeel over relatie tussen vermogensschade en inkomensschade. Daar wordt eerst aandacht gegeven aan de vermogensschade en daarna aan de inkomensschade. Dan kan het zijn dat de vermogensschade wordt bepaald door een vorm van “kapitalisatie” van jaarlijks nadeel; zie onteigeningsarrest Staat/Van Erp (HR 23-12/92, NJ 1993, 756). Waarom de Afdeling voor Nadeelcompensatie anders oordeelt, blijkt niet uit deze uitspraak.