Mijnbouwschade woning op erfpacht

Contractueel: winstdeling 50% – 50% tussen erfpachter en bloot eigenaar bij verkoop woning.

Instituut Mijnbouwschade stelt waardedaling vast en vergoedt daarvan 50% en de erfpachter is het daar niet mee eens, omdat er de facto van verkoop geen sprake is.

Erfpachters betogen dat het Instituut zich niet heeft mogen baseren op de bepalingen in de akte van vestiging van het erfpachtrecht over de verdeling van de waardeontwikkeling bij de terugkoop van het erfpachtrecht, omdat er geen sprake is van daadwerkelijke verkoop van het erfpachtrecht. Dit betoog slaagt niet. In de regeling ligt een modelmatige aanpak van abstracte begroting van schade door waardedaling besloten, waarbij schade ook los van de daadwerkelijke verkoop van een woning (en in dit geval het erfpachtrecht) wordt vergoed. Dat is ook de reden waarom erfpachters al aanspraak kunnen maken op een (deel van de) schadevergoeding op grond van de regeling. Dit betekent ook dat het Instituut bij de toepassing van de erfpachtvoorwaarden in de akte mag abstraheren van het feit dat het erfpachtrecht niet wordt verkocht.

Daarbij komt dat erfpachter en erfverpachter/blooteigenaar beiden zakelijk gerechtigden zijn en dat de vergoeding voor waardeontwikkeling op een redelijke en billijke wijze tussen hen moet worden verdeeld. Het ligt dan in de rede om aan te sluiten bij wat partijen zijn overeengekomen over de verdeling van de waardeontwikkeling op het moment van terugkoop. Dat is immers de verdeling van de waardeontwikkeling zoals partijen die voor ogen hebben gehad. Niet valt in te zien waarom het redelijk en billijk zou zijn dat blooteigenaar niets krijgt. Die lijdt als blooteigenaar immers ook schade in de vorm van waardevermindering dan wel verminderde waardestijging van het blooteigendom.

Voor zover het betoog er ook op neerkomt dat de overeengekomen waardedeling onredelijk is, is dit een aangelegenheid die blooteigenaar en erfpachters aangaat en waarin het Instituut niet kan treden.

ABRS 09-10/24 (ECLI:NL:RVS:2024:4079)