Lucratieve bestemming wel of niet elimineren? (conclusies A-G)

Lucratieve bestemming wel of niet elimineren? Een vraag met grote praktijkrelevantie, of zoals A-G Van Oven overweegt:

“Hiermee stelt het onderdeel een gewichtige vraag aan de orde, naar de beantwoording waarvan de praktijk, naar ik heb begrepen, reikhalzend uitkijkt.”

Conclusie A-G 04-09/15 inzake Zeeland (ECLI:NL:PHR:2015:1700)
Conclusie A-G 04-09/15 inzake Gorinchem (ECLI:NL:PHR:2015:1701)

Een korte bestudering leert in ieder geval dat de A-G, als raadgever van de Hoge Raad, het volgende oordeel is toegedaan.

Inzake Gorinchem

3.29 Naar mijn mening ligt de vraag of het criterium van de 9 juli-arresten kan leiden tot eliminatie van bestemmingsplannen die agrarisch ingerichte en gebruikte gronden bestemmen voor woonwijken, nog open. Uw Raad heeft zich daarover nog niet uitgelaten en heeft dus (om zo maar te zeggen:) de handen vrij.

3.43 Uit het voorgaande blijkt dat in de vorige eeuw, al vanaf de totstandkoming van de Woningwet, diverse pogingen zijn gedaan om wettelijk te regelen dat bij de vaststelling van de te vergoeden waarde van het onteigende de waardevermeerderende invloed van uitbreidings- of bestemmingsplannen zou moeten worden geëlimineerd. Die pogingen zijn steeds mislukt.

Het ligt naar mijn mening niet op de weg van de rechter om thans alsnog, door extensieve interpretatie van de 9 juli-arresten van Uw Raad, de invloed van bestemmingsplannen op de waarde van gronden die in worden onteigend ten behoeve van de ontwikkeling van een woonwijk, te elimineren. Ik ben het eens met Vermeulen en Procee (zie hierboven onder 3.9) dat een dergelijke eliminatie zou indruisen tegen de wil van de wetgever van 1981.

Inzake Zeeland

3.6. Zoals ik heb uiteengezet in mijn heden genomen conclusie in de zaak met nummer 14/03918 ([A]/Gemeente Gorinchem) ben ik van mening dat het niet op de weg van de rechter ligt om thans, door middel van extensieve interpretatie van de 9 juli-arresten van Uw Raad, de invloed van bestemmingsplannen op de waarde van gronden die worden onteigend ten behoeve van de ontwikkeling van een woonwijk, te elimineren. In de onderhavige zaak gaat het om een onteigening ten behoeve van de ontwikkeling van een gebied met deeltijdwoningen, maar ook hier meen ik dat eliminatie van het bestemmingsplan voor zover dat, onder meer aan het onteigende, de bestemming Woongebied-2 geeft, niet op haar plaats is.

3.10 (…) ben ik het wel met het onderdeel eens, dat bestemmingseliminatie op de voet van de 9 juli-arresten, evenals voorheen op de voet van de Matser-Markus leer, vooral aan de orde zou moeten kunnen zijn bij onteigeningen ten behoeve van infrastructurele werken en niet bij onteigeningen ten behoeve van ontwikkelingen en realiseringen van (delen van) bestemmingsplannen als in de onderhavige zaak aan de orde, waar men zou kunnen spreken van ‘ontwikkelingsplanologie’.

Noot: bovenstaande is uiteraard een zeer korte samenvatting van de, overigens zeer lezenswaardige, conclusies. Kort en goed: de A-G adviseert tot vernietiging van de rechtbankuitspraken nu volgens hem de lucratieve bestemmingsplannen niet moeten worden geëlimineerd op grond van artikel 40c OW.