Inbrengwaarde: waar blijft artikel 40e OW?

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1338, dient voor de raming van de inbrengwaarde in beginsel de datum van het vaststellen van het bestemmingsplan en het exploitatieplan te worden aangehouden, omdat het bij de bepaling van de inbrengwaarde in beginsel gaat om de waarde die de gronden in het exploitatieplan hebben op het tijdstip van de vaststelling van dat plan tegelijkertijd met de vaststelling van het bestemmingsplan. Om die reden is het vorige planologische regime en de eventuele hogere waarde die de gronden onder dat bestemmingsplan hadden, niet relevant. Slechts de feitelijk bestaande situatie kan bij de bepaling van de inbrengwaarde worden betrokken en in zoverre is de voorgaande bestemming voor zover gerealiseerd wel van belang. De omstandigheid dat een taxatie plaatsvindt op het moment dat het bestemmingsplan en het exploitatieplan nog niet in werking zijn getreden, doet daar niet aan af.

ABRS 20-07/16 inzake Schijndel (ECLI:NL:RVS:2016:2055)

Noot: de inbrengwaarde van gronden wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van de artikelen 40b tot en met 40f van de onteigeningswet. Door te stellen dat het vorige planologische regime, los van “overgangsrecht”, niet relevant is, wordt geen aandacht besteed aan art. 40 e Ow en dat lijkt onjuist. Zie O&A 0ktober 2013 artikel van Vermeulen en Procee. Dit was onderwerp van discussie 07-11/16 in kennisclub NVR.