Plus en anderen voeren aan dat de inbrengwaarde van de gronden van het Hoogheemraadschap van Delfland onjuist zijn geraamd. Volgens hen is ten onrechte uitgegaan van een symbolische koopsom. Zij stellen dat de bestemming van deze gronden is gewijzigd van “Bedrijf” naar “Verkeer”. Volgens hen wordt op grond van artikel 40d van de onteigeningswet bij het bepalen van de prijs van een onroerende zaak rekening gehouden met alle bestemmingen die gelden voor zaken die deel uitmaken van het complex. Zij voeren aan dat de bedoelde gronden deel uitmaken van het complex. Bovendien is de raad bij de residuele berekening er wel van uitgegaan dat alle gronden in het complex liggen, aldus Plus en anderen.
31.1. In het ‘Taxatierapport; Inbrengwaarde Centrumplan Den Hoorn’ van 8 september 2016 van De Lorijn raadgevers o.g. staat dat het perceel van het Hoogheemraadschap van Delfland, kadastraal bekend gemeente Schipluiden, sectie H, nummer 1852, is gelegen in en langs de Look. Volgens het taxatierapport wijzigt dit perceel qua bestemming niet en zijn taxateurs derhalve van mening dat voor dit perceel niet de complexprijs geldt maar een ‘openbare ruimte’ prijs van € 1,00 per m2.
De Afdeling overweegt dat blijkens de verbeelding aan de gronden van het Hoogheemraadschap van Delfland de bestemming “Verkeer” en de dubbelbestemming “Waterstaat-Waterkering” zijn toegekend. In het voorgaande bestemmingsplan “Centrum Den Hoorn” was aan deze gronden de bestemming “Bedrijf” en de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 1” toegekend. De Afdeling stelt vast dat, anders dan in het taxatierapport staat, de bestemming van de gronden van het Hoogheemraadschap van Delfland is gewijzigd ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan. Zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom bij de raming van de inbrengwaarde van deze gronden een uitzondering wordt gemaakt op de in het taxatierapport gevolgde waardering op basis van de gebruikswaarde van gronden dan wel de complexwaarde ervan. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de inbrengwaarde van de gronden van het Hoogheemraadschap van Delfland in strijd met artikel 3:2 van de Awb onvoldoende zorgvuldig is geraamd.
Het betoog slaagt.
Ten tijde van het vaststellen van het exploitatieplan was niet aannemelijk dat tot onteigening van de gronden van [bedrijf B] en Plus Vastgoed B.V. zou moeten worden overgegaan, nu de gemeente met hen in onderhandeling was over de verwerving van de gronden. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten tijde van het bestreden besluit niet aannemelijk was dat de te verwerven gronden op basis van onteigening zullen moeten worden verworven. Hieruit volgt dat de raad de inbrengwaarde terecht heeft geraamd op basis van de artikelen 40b tot en met 40f van de onteigeningswet. Overigens hebben [bedrijf B] en Plus Vastgoed B.V. in een e-mail van 24 mei 2017 te kennen gegeven dat zij tot zelfrealisatie wensen over te gaan indien hun beroep ongegrond wordt verklaard.
ABRS 03-10/18 inzake Midden-Delfland (ECLI:NL:RVS:2018:3227)