Herstelbesluit inbrengwaarde: peildatum en relatie onteigening

De gebreken die in de tussenuitspraak onder 14.2 en 14.3 zijn benoemd, gaan over de taxatie van de inbrengwaarde van de gronden van Kennemerland Beheer. Op dit punt heeft de raad het exploitatieplan nader onderbouwd met een aanvulling op het taxatierapport. Op basis hiervan komt de raad in het herstelbesluit van 5 november 2020 op dezelfde inbrengwaarde uit als in het oorspronkelijke besluit van 20 mei 2020. Kennemerland wijst op het feit dat in het kader van het herstelbesluit geen recente referentietransacties zijn vermeld en beoordeeld. Verder wordt aangevoerd dat er inmiddels een onteigenings-KB is en daarom had een vaststelling van de inbrengwaarden van de gronden moeten plaatsvinden op basis van volledige schadeloosstelling als bedoeld in de onteigeningswet, aldus Kennemerland Beheer.

ABRS: Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 24 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8428, onder 8.1, geldt in het algemeen dat het bestuursorgaan bij herstel van een gebrek in het kader van een bestuurlijke lus mede acht dient te slaan op inmiddels gewijzigde feiten en omstandigheden. Dit beginsel kan onder omstandigheden echter uitzondering lijden. Naar het oordeel van de Afdeling doet zich in dit geval een dergelijke uitzondering voor. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het herstelbesluit een correctie vormt van het oorspronkelijke exploitatieplan van 19 juli 2018 en voor dat plan in de plaats komt. In het besluit van 19 juli 2018 is 1 januari 2017 als peildatum gehanteerd. Uit de tussenuitspraak vloeit niet voort dat die peildatum onjuist is of mogelijk onjuist is. Onder die omstandigheid was de raad, mede in aanmerking genomen dat artikel 6.15 van de Wet ruimtelijke ordening een jaarlijkse herziening van het exploitatieplan verlangt, niet gehouden om een andere peildatum dan de datum van 1 januari 2017 te hanteren. Om dezelfde reden was de raad niet verplicht bij het herstelbesluit nieuwe referentietransacties in aanmerking te nemen en bij de vaststelling van de inbrengwaarden uit te gaan van een volledige schadeloosstelling.

Kennemerland Beheer betoogt verder dat de raad (ook) in het herstelbesluit de prijs per m2 van de gronden die zij inbrengt veel te laag heeft getaxeerd. Zij heeft in dat verband drie rapporten overgelegd, te weten van taxateur BaseValue in Elburg, van Overwater Grondbeleid Adviesbureau in Strijen en van Makelaarskantoor Leonard in Dordrecht. Deze rapporten gaan ervan uit dat de met het bestemmingsplan “Badhoevedorp De Veldpost” op de gronden gelegde bestemmingen moeten worden “geëlimineerd” en waardering dient plaats te vinden op basis van de voorheen geldende agrarische bestemming, waarbij rekening wordt gehouden met de verwachting dat die bestemming zou worden gewijzigd.

ABRS over eliminatie (art. 40 c OW):

er is wel sprake van een overheidswerk. De Afdeling beantwoordt die vraag bevestigend. Het sport- en groengebied zal door de gemeente voor haar rekening en risico worden aangelegd. De in dat kader aan te leggen sportvelden en bijbehorende voorzieningen, inclusief de daar door de gemeente bouwrijp te maken gronden alwaar de te realiseren clubgebouwen met de daarbij behorende kleedkamers en bijbehorende voorzieningen zullen worden gebouwd, zullen door de gemeente aan de desbetreffende sportclubs worden verhuurd. Weliswaar zullen bedoelde clubgebouwen voor rekening en risico van de sportclubs worden gerealiseerd, maar dat geschiedt op door de gemeente voor haar rekening en risico bouwrijp te maken gronden en het oppervlak van deze aldus te bebouwen gronden is ten opzichte van het oppervlak van de gehele sportvoorziening beperkt.

de eerdere bestuursovereenkomst is geen (voldoende) concreet plan voor het werk waarvoor onteigend wordt: De volgende vraag die moet worden beantwoord, is of de in 2005 tussen de gemeente, de Staat, de provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en Regionaal Orgaan Amsterdam en Schiphol Nederland B.V. gesloten “overeenkomst omlegging A9 te Badhoevedorp” (hierna te noemen: de Bestuursovereenkomst) moet worden beschouwd als een plan voor een overheidswerk als in artikel 40c van de onteigeningswet bedoeld. In het vervolgens door de raad op 4 juli 2013 vastgestelde bestemmingsplan “Badhoevedorp Lijnden-Oost” is – in afwijking van hetgeen daarover is aangegeven in de Bestuursovereenkomst en het Masterplan – ter plaatse van een strook grond ten noorden van de daarin met de bestemming “Sport-2” voorziene sportlocatie De Veldpost, grenzend aan de Spaarnwoudertocht, niet in een sportpark voorzien, maar in een natuurbestemming. Op de gronden direct ten zuiden daarvan, waaronder het exploitatieplangebied en de daarbinnen gelegen gronden van Kennemerland Beheer, is in dat bestemmingsplan – conform de Bestuursovereenkomst en het Masterplan – in de bestemming “Sport-2” voorzien. Het exploitatieplangebied en de gronden met de bestemming “Sport-2” bestrijken overigens ook een kleiner gebied dan de gronden waaraan in het Masterplan de functie sport- en recreatie is toegekend. De bestemming “Sport-2”, als opgenomen in het bestemmingsplan “Badhoevedorp Lijnden-Oost”, is bij uitspraak van de Afdeling van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1163, echter gedeeltelijk vernietigd omdat ter zake geen exploitatieplan was vastgesteld en ook niet uitdrukkelijk was besloten geen exploitatieplan vast te stellen. In het hierna op 19 juli 2018 vastgestelde en vervolgens ook onherroepelijk geworden bestemmingsplan “Badhoevedorp De Veldpost” is opnieuw de bestemming “Sport-2” aan deze gronden toegekend. Tegelijk met de vaststelling van dit bestemmingsplan is het voorliggende exploitatieplan vastgesteld.

In het licht van het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat de Bestuursovereenkomst niet kan worden beschouwd als een voldoende concreet plan voor een overheidswerk als in artikel 40c van de onteigeningswet bedoeld.

Aldus: geen eliminatie en dus geen verwachtingswaarde. ABRS verklaart het beroep tegen het besluit van 5 november 2020 tot gewijzigde vaststelling van het exploitatieplan “Badhoevedorp De Veldpost” ongegrond.

ABRS 26-04/23 inzake Haarlemmermeer/Kennemerland (ECLI:NL:RVS:2023:1639)

Noot: een bijzondere samenloop tussen bestuursrecht en onteigeningsrecht. De bestuursrechter oordeelt hier expliciet over de vraag of het bestemmingsplan waarvoor onteigend wordt moet worden geëlimineerd, zodat er plaats is voor de vraag of er verwachtingswaarde is; de bestuursrechter oordeelt dat eliminatie hier niet aan de orde is. Over exact diezelfde vraag zal de onteigeningsrechter een oordeel moeten vellen; daarover is aan de rechtbank Noord-Holland reeds een definitief advies uitgebracht, zo weet René van Hoogmoed die hier een van de rechtbankdeskundigen is.

Noot 2: het is overigens de vraag of er sprake kan zijn van een verwachtingswaarde, ook als niet uit wordt gegaan van eliminatie van het nieuwe plan en de hoogste waarde wordt ontleend aan het huidige gebruik. Zie daarover uitgebreid de conclusie van A-G Valk inzake Provincie Groningen d.d. 10 juni 2022 (ECLI:NL:PHR:2022:542).