Gerechtshof:
Een vordering tot vaststelling van een erfgrens is een rechtsverhouding waarbij het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt voor alle bij de rechtsverhouding betrokken personen. Dat betekent dat de rechter de beslissing over de vaststelling van de erfgrens alleen kan geven in een geding waarin alle personen die bij de rechtsverhouding betrokken zijn, partij zijn, zodat de rechterlijke beslissing hen allen bindt. Wanneer een partij een dergelijke beslissing wil uitlokken moeten dan ook alle bij de rechtsverhouding betrokken personen in het geding worden opgeroepen. Dat is in dit geval niet gebeurd. De echtgenote van [appellant] , mevrouw [echtgenote appellant] , en de echtgenote van [geïntimeerde] , mevrouw [echtgenote geïntimeerde] , zijn blijkens de leveringsakten mede-eigenaar van de percelen waarop het geschil betrekking heeft, maar zij ontbreken in het proces, terwijl de vaststelling van de erfgrens ook hun rechten als mede-eigenaar raakt. Het hof overweegt daarom [appellant] in de gelegenheid te stellen de echtgenotes alsnog in het geding te betrekken door oproeping op basis van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
Gerechtshof Den Haag, 13-06/23 (ECLI:NL:GHDHA:2023:1828)