Gedoogplicht twee strekdammen buitendijks perceel

De minister heeft bij brief van 20 december 2019 aan [appellant] meegedeeld dat de aanleg en het behoud van de strekdammen nodig zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het habitattype Estuaria. De aanleg en het behoud van de strekdammen zijn daarom feitelijke handelingen als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de Wnb, die [appellant] heeft te gedogen. De minister legt hem daarom een gedoogplicht op. Verder bevat de brief van 20 december 2019 de schriftelijke mededeling van het voornemen van het verrichten van de feitelijke handelingen, in dit geval de aanleg van de strekdammen door de provincie Zeeland, als bedoeld in artikel 2.6, vierde lid, van de Wnb.

Op de zitting is vastgesteld dat [appellant], de minister en de provincie Zeeland van mening zijn dat de mededeling van het voornemen van het verrichten van feitelijke handelingen geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat de gedoogplicht uit de wet voortvloeit. De Afdeling komt tot hetzelfde oordeel. Voor het in het leven roepen van de gedoogplicht is geen besluit nodig.  De mededeling is daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. waartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. En de mededeling is geen bestuurlijk rechtsoordeel dat voor de mogelijkheid van bezwaar en beroep met een besluit gelijk gesteld kan worden.

Ergo: de grondeigenaar is aangewezen op de burgerlijke rechter.

ABRS 23-08/23 inzake Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe (ECLI:NL:RVS:2023:3222)

Noot: een voor de rechtzoekende niet een echt bevredigende uitspraak.