De Afdeling overweegt dat de raad ten aanzien van de standpunten van [appellant] en anderen met betrekking tot planschade, afname van bezonning, privacy en uitzicht ten onrechte heeft volstaan met een doorverwijzing naar de planschadeprocedure.
De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat hij voornoemde belangen van [appellant] en anderen in de planologische afweging heeft betrokken. Dit klemt temeer nu een maximale bouwhoogte van 9 m voor de hoofdgebouwen geldt, een maximale bouwhoogte van 6 m voor een bijgebouw geldt en de percelen van [appellant] en anderen ondiepe tuinen hebben en aan de zuidzijde grenzen aan de voorziene bebouwing. Ook had de raad de gestelde planschade bij zijn besluit moeten betrekken door te bezien of deze planschade aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zou kunnen staan.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit ook in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. ABRS 23-01/13 inzake Horst aan de Maas (LJN: BY9230).
Noot: anders ABRS 23-01/13 inzake PIP Extra Gouwekruising (LJN: BY9239): [appellant sub 3] betoogt dat in het kader van de voorbereiding van dit plan ten onrechte geen aandacht is besteed aan de schade van omwonenden en nabij gelegen bedrijven en de vergoedingen voor deze schade. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat op grond van artikel 6.1 in samenhang gelezen met artikel 6.6 van de Wro een verzoek om planschade kan worden ingediend bij het college van gedeputeerde staten en dat eventuele schade in die procedure aan de orde kan worden gesteld. [appellant sub 3] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de aanleg van de Extra Gouwekruising dusdanig veel schade zal optreden, dat provinciale staten niet in redelijkheid een doorslaggevend gewicht hebben kunnen toekennen aan de belangen die zijn gemoeid met de aanleg.