Voorts staat de door [appellante sub 1] en anderen gestelde schade in een zodanig nauw verband met het bestemmingsplan, dat de schade het college, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van het bestemmingsplan kan worden toegerekend. Dat het bestemmingsplan betrekking heeft op gronden die zich op een afstand van 15 tot 20 km van – de verbindingswegen met – de veerpleinen bevinden, sluit niet uit dat [appellante sub 1] en anderen, als gevolg van planologische maatregelen ten behoeve van de aanleg van de Westerscheldetunnel, in een nadeliger situatie zijn komen te verkeren en schade hebben geleden.
De ruime afstand betekent niet dat een rechtstreeks verband tussen het bestemmingsplan en de gestelde schade ontbreekt of dat de schade niet een ruimtelijk gevolg daarvan is. Daartoe is van belang dat de openstelling van de Westerscheldetunnel als redelijkerwijs te verwachten gevolg had dat de verkeersstroom zich van de autoveerdiensten naar de tunnel zou verplaatsen en dat de omzet van de van het verkeer op de autoveerdiensten afhankelijke ondernemers drastisch zou afnemen. In dit verband komt geen betekenis toe aan de in het verweerschrift in hoger beroep bedoelde jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 4 juli 2007 in zaak nr. 200609219/1) over schade door toegenomen concurrentie als gevolg van een planologische verandering. Die jurisprudentie ziet niet op schade door wijziging van de verkeersstroom als gevolg van een planologische verandering.
ABRS 24-12/13 inzake Borsele – Westerscheldetunnel (RVS:2013:2578).
Noot: een opmerkelijke nuance ten opzichte van de vaste rechtspraak dat toegenomen concurrentie geen ruimtelijk relevant gevolg is; ABRS 14-01/09 inzake Ridderkerk (LJN: BG9739).