In de tussenuitspraak van 8 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1988) heeft de Afdeling overwogen dat het college niet zonder nadere motivering op het advies van Thorbecke heeft mogen afgaan. In de uitspraak van 22 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2940) heeft de Afdeling het besluit van 22 januari 2019 vernietigd, omdat het college niet binnen de gestelde termijn de geconstateerde gebreken in het besluit heeft hersteld. De Afdeling heeft bepaald dat het college alsnog een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak van 8 september 2021 is overwogen. Tegen het nieuwe besluit staat alleen beroep bij de Afdeling open.
ABRS: Beoordelingskader gederfde winst
Bij de beoordeling van aanvragen om nadeelcompensatie voor gederfde winst, wordt de omvang van de gestelde schade doorgaans berekend door de in de schadeperiode gerealiseerde omzetten en daaraan gerelateerde brutowinsten te vergelijken met de gerealiseerde omzetten en daaraan gerelateerde brutowinsten in de referentieperiode. Deze periode dient in voldoende mate representatief te zijn voor de ontwikkeling van de omzetten en/of brutowinsten in de schadeperiode, de beweerdelijk schadeveroorzakende ontwikkeling weggedacht. Het is daarbij gebruikelijk om van een periode van drie jaar uit te gaan en bij een stabiel verloop van de omzetten deze te middelen en de uitkomsten daarvan als referentieomzet te hanteren, voor zover nodig onder toepassing van een correctie vanwege branche-, markt- en concurrentieverhoudingen en inflatie. Van dit uitgangspunt kan en moet soms worden afgeweken. Daarvoor kan aanleiding zijn indien de omzetontwikkeling over deze drie jaren een bestendig dalende of stijgende ontwikkeling laat zien. In het geval van een bestendig dalende omzet zou middeling over drie jaren immers tot gevolg hebben dat de verslechtering van de omzet voorafgaande aan de schadeperiode niet wordt betrokken bij de schadeberekening. Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3510) en van 10 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2321).
Thorbecke wijst op werkzaamheden in het complex de Havenpassage waarin het bedrijf van [appellant] was gevestigd samen met andere ondernemingen. Thorbecke acht het zeer aannemelijk dat die werkzaamheden van invloed waren op de omzet in 2015. Omdat deze schadeoorzaak geen zuiver publiekrechtelijke oorzaak is, dient deze daarom buiten beschouwing te blijven volgens Thorbecke voor de vraag of 2015 een in voldoende mate representatief referentiejaar is.
De Afdeling is van oordeel dat Thorbecke daarmee niet onderkent dat het gaat om de vraag of de omzet van het bedrijf van [appellant] in 2015 representatief is voor de omzet in 2016 en 2017. Daarbij is niet van belang of deze werkzaamheden in 2015 privaatrechtelijk en/of publiekrechtelijk van aard zijn. Evenmin is van belang dat, zoals Thorbecke stelt, er geen recht is op nadeelcompensatie voor schade als gevolg van die niet-publiekrechtelijke werkzaamheden. Dit betekent immers niet dat deze werkzaamheden de representativiteit van de omzet over 2015 voor de normomzet over 2015/2016 niet kunnen aantasten.
ABRS 27-09/23 inzake Almelo (ECLI:NL:RVS:2023:3623)
Noot: gemeentelijke adviseur Thorbecke oordeelde dat 2015 een representatief referentiejaar voor de winst voorafgaande aan “de ramp” was, omdat werkzaamheden die van negatieve invloed op die omzet waren privaatrechtelijk van aard waren. De Afdeling zet een streep door die aanname.