Op grond van artikel 4 van de Wvg kan het voorkeursrecht, voor zover nu van belang, worden gevestigd op gronden die in een structuurvisie zijn opgenomen als bedoeld in artikel 2.1 van de Wro en het huidige gebruik afwijkt van de daarin toegedachte bestemming.
Rechtbank: Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)*, is bij de parlementaire behandeling van de Wvg tot uitdrukking gebracht dat de voorkeursregeling niet zo beperkt behoeft te worden opgevat dat deze alleen toegepast kan worden als sprake is van een bestemming voor wezenlijk andere gebruiksvormen. Ook als de toegedachte bestemming voorziet in een vergelijkbaar, maar intensiever gebruik dan het bestaande, zal van een afwijkend gebruik kunnen worden gesproken.
De bevoegdheid om het voorkeursrecht te vestigen is een zogenoemde discretionaire bevoegdheid die terughoudend wordt getoetst.
Rechtbank laat Wvg-vestiging in stand.
Rechtbank Oost-Brabant inzake Eindhoven 01-09/23 (ECLI:NL:RBOBR:2023:4450)
Noot: een uitspraak met ruime verwijzing naar jurisprudentie.
* Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22-05/19, ECLI:NL:RVS:2019:1638.
** Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22-10/14, ECLI:NL:RVS:2014:3786.