Advies aan de minister: Uit de door H.I.M. verstrekte gegevens valt af te leiden dat de afname van de omzet van de vestiging Rosmalen in ieder jaar groter was dan die van de andere vestigingen van De Harense Smid. Zowel bij de vestiging Rosmalen als bij de groep vergelijkbare vestigingen varieert de omzetontwikkeling sterk van jaar tot jaar. Gemiddeld is de afname van de omzet van de vestiging Rosmalen 15,1 procent in 2009 en 2010. De vergelijkbare andere vestigingen laten over diezelfde jaren een afname van de omzet van gemiddeld 11,1 procent zien. In deze twee jaren is de afname van de omzet van de vestiging Rosmalen dus 4 procent groter dan die van de andere vestigingen. Over 2011 tot en met 2014 is de afname van de omzet van de vestiging Rosmalen gemiddeld 13,1 procent tegenover 7,6 procent bij de andere vestigingen. Dit is een verschil van 5,5 procent. Het verschil in omzetontwikkeling van de vestiging Rosmalen en de andere vestigingen in beide periodes is niet exact gelijk. Het zou toeval zijn als het verschil exact gelijk zou zijn. Het verschil ligt wel in dezelfde orde van grootte en dus kan de conclusie worden getrokken dat de omzetontwikkeling van Rosmalen goed te vergelijken is met die van de vergelijkbare vestigingen. Er is niet alleen sprake van een afname van de omzet bij de vestiging Rosmalen, maar ook bij de andere vestigingen. De afname bij de vestiging Rosmalen ligt in dezelfde orde van grootte als bij de vergelijkbare vestigingen. De conclusie die uit de voorgaande analyse kan worden getrokken is dan ook dat het niet aannemelijk is dat er een causaal verband bestaat tussen de omzetderving van de vestiging Rosmalen en de uitvoeringswerkzaamheden. Voor de volledigheid wordt hierbij nog opgemerkt dat het jaar 2011 op de maanden november en december na een gewoon jaar was, dat wil zeggen zonder dat werkzaamheden ten behoeve van het Tracébesluit zijn uitgevoerd.
ABRS: Het advies van Te Rijdt biedt inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat er geen causaal verband is tussen de omzetdaling van de vestiging Rosmalen en de werkzaamheden ten behoeve van het realiseren van het project. Dat H.I.M. zich niet met deze conclusie kan verenigen en kritische kanttekeningen bij het advies van Te Rijdt heeft geplaatst, betekent niet dat het door Te Rijdt verrichte onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest en de minister de aan dat onderzoek verbonden conclusie niet aan het besluit van 5 november 2020 ten grondslag had mogen leggen. Daarbij is van belang dat Van de Streek in het memo van 16 februari 2021 heeft uiteengezet waarom die kanttekeningen niet aan die conclusie afdoen. In het betoog van H.I.M. is, gelet op het onder 5 en 6 vermelde toetsingskader, geen grond te vinden voor het oordeel dat de minister niet op het advies van Te Rijdt had mogen afgaan. Uit het betoog blijkt niet van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies
Het betoog slaagt niet. ABRS 25-05/22 TB Zuid-Willemsvaart (ECLI:NL:RVS:2022:1477)
Noot: niet gebleken van causaal verband tussen uitvoeringswerkzaamheden en omzetderving.