De aanvraag van [appellant] biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat hij uitsluitend heeft gedoeld op beweerdelijk geleden schade ten gevolge van het vrijstellingsbesluit. Nu de woonbestemming voor de locatie van het appartementencomplex eerst mogelijk is gemaakt door het bestemmingsplan Eindhoven binnen de Ring en het vrijstellingsbesluit is genomen ter doorbreking van het bouwverbod dat op grond van dit plan gold, kon het appartementencomplex slechts mede gerealiseerd worden op grond van het bestemmingsplan Eindhoven binnen de Ring. Reeds om die reden had het college ook een vergelijking tussen het bestemmingsplan Eindhoven binnen de Ring enerzijds en het daarvoor geldende planologische regime anderzijds bij zijn besluitvorming dienen te betrekken. Dit klemt temeer nu [appellant] al in zijn reactie op het concept-advies van de SAOZ te kennen heeft gegeven dat zijn aanvraag te beperkt is opgevat door alleen het vrijstellingsbesluit te vergelijken met het bestemmingsplan Eindhoven binnen de Ring. [appellant] heeft dit standpunt vervolgens herhaald in bezwaar en beroep.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is in dit verband het tijdsverloop tussen het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan Eindhoven binnen de Ring en de indiening van de aanvraag van [appellant] niet relevant, aangezien, zoals [appellant] terecht aanvoert, het indienen van een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de WRO niet aan een termijn is gebonden (vergelijk de uitspraak van 1 september 2004 in zaak nr. 200307391/1. De SAOZ heeft in het advies uitsluitend een vergelijking gemaakt tussen het vrijstellingsbesluit en het bestemmingsplan Eindhoven binnen de Ring.
Dit advies berust derhalve op een te beperkte uitleg van het planschadeverzoek van [appellant]. Door dit advies aan het besluit van 20 maart 2013 ten grondslag te leggen, heeft het college dit besluit niet zorgvuldig voorbereid en heeft het de afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding niet van een deugdelijke motivering voorzien. De rechtbank heeft al het voorgaande niet onderkend.
ABRS 07-10/15 inzake Eindhoven (ECLI:NL:RVS:2015:3102).
Noot: de oude regeling art. 49 WRO was op deze zaak van toepassing: de termijn van 5 jaren van art. 6.1 lid 5 Wro geldt dus niet.
Noot 2; zie ook ABRS 22-10/14 inzake Maastricht; ECLI:NL:RVS:2014:3796: Rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat zowel het advies als het nadere advies gebrekkig is, vanwege het ingenomen standpunt over de reikwijdte van het verzoek om tegemoetkoming.