In reactie op het standpunt van [gedaagde] hebben de deskundigen tijdens het pleidooi ter verduidelijking van de door hen begrote waardevermindering van het overblijvende nog de volgende toelichting gegeven. Zij hebben bevestigd dat de bestemming van het perceel geen tuinbouw toelaat, maar dat dit niet wegneemt dat het perceel is gelegen in een afgesloten gebied, grenzend aan tuinbouwbedrijven die desondanks wel interesse kunnen hebben in de grond.
Ten opzichte van de vergelijkingstransacties [P]/[Q] en [R]/[S] is de verkaveling weliswaar slechter, maar de grondkwaliteit van het perceel van [gedaagde] is beter. Daarom zal – uitgaande van een redelijk handelend koper – voor het betreffende perceel een iets hogere prijs betaald worden dan de prijs in genoemde vergelijkingstransacties.
Voorts hebben de deskundigen aangegeven dat het perceel ook vóór de onteigening kleinschalig was voor de moderne landbouwmachines, hetgeen na de onteigening niet anders is geworden waardoor [gedaagde] op dat punt geen schade lijdt die voor vergoeding in aanmerking zou moeten komen. De geer is een belemmerende factor die de deskundigen in de begroting van de schade hebben verdisconteerd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de deskundigen daarmee de door hen begrote waardevermindering voldoende en begrijpelijk gemotiveerd. De rechtbank ziet ook ten aanzien van de waardevermindering van het overblijvende geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de deskundigen op basis van vergelijking met andere transacties en voorts op basis van hun kennis, ervaring en intuïtie begrote schade. De rechtbank zal het advies van de deskundigen ter zake dan ook volgen.
Rechtbank Den Haag 23-07/14 inzake prov. Zuid-Holland (RBDHA:2014:9859).