Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 09-02/11 inzake Borne, LJN: BP3671) moet bij een wijziging van de bestemming op het eigen perceel van de aanvrager van een planschadevergoeding worden beoordeeld in hoeverre de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden op dat perceel in voor hem negatieve zin zijn veranderd.
Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt tussen hetgeen op dat perceel maximaal kon worden gerealiseerd onder het oude regime en hetgeen daar na de planologische wijziging maximaal kan worden gerealiseerd. De feitelijke situatie is daarbij niet van belang.
Nu onder het oude bestemmingsplan door middel van de vrijstelling maximaal een windturbine met een ashoogte van 50 meter kon worden gerealiseerd, en onder de herziening van het nieuwe bestemmingsplan maximaal een windturbine met een ashoogte van 41 meter, dient de binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid in beginsel in de planvergelijking te worden betrokken.
Het betoog van het college dat een aanvrager van planschadevergoeding daardoor in een gunstiger positie komt te verkeren dan onder het oude planologische regime en hiervoor een vergoeding zal ontvangen, hetgeen volgens het college in strijd is met het indemniteitsbeginsel, kan niet worden gevolgd. Het indemniteitsbeginsel speelt in de planvergelijking geen rol.
De omstandigheid dat het bij de binnenplanse vrijstelling gaat om een discretionaire bevoegdheid van het college waarbij bovendien een voorafgaande verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten benodigd was, en derhalve niet vaststaat dat van deze bevoegdheid gebruik zou zijn gemaakt indien daarom zou zijn verzocht, kan in de planvergelijking slechts een rol spelen indien realisering van deze maximale mogelijkheid van het planologisch regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat dit hier niet het geval is, omdat niet vaststaat dat het college van gedeputeerde staten de voor de vrijstelling benodigde verklaring van geen bezwaar niet zou hebben verleend.
ABRS 19-12/12 inzake Drechterland (LJN: BY6723).