Bij uitbrengen van het voorlopig oordeel was er nog geen sprake van een Wvg-vestiging. Nadien, heel kort voor de peildatum, was er sprake van Wvg-vestiging mogelijk bedrijventerrein (toen nog) mede op het onteigende.
Rechtbank overweegt, in navolging van deskundigen, dat het prijsverhogende effect van die Wvg-vestiging afhankelijk is van tal van omstandigheden. Naarmate de tijd verstrijkt en er meer duidelijkheid ontstaat over de planontwikkeling en de termijn waarop invulling van die plannen haar beslag zal krijgen zal het waardeverhogende effect van die aanwijzing toenemen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant vonnis van 22-11/23 (nog niet gepubliceerd).
Noot: hier is bij pleidooi nadrukkelijk bij stilgestaan. Mede vanwege door de onteigende ingebrachte referenties (tenderende naar) “ruwe bouwgrond”, maar dat was –nog—niet de status van de onteigende gronden. In verband met de niet-agrarische meerwaarde en dus het verschil tussen WEV en WEVAB, kwam mede aan de orde de mogelijkheid van (verruimde) HerInvesteringsReserve.
Noot 2: de niet-agrarische meerwaarde “overstijgt” de meerwaarde als huiskavel.