Waardering van een groothandelsbedrijf. Verweerder (de heffingsambtenaar) maakt deels gebruik van de DCF-methode en deels van de huurwaardekapitalisatie methode. Door deze vermenging biedt de waardeonderbouwing onvoldoende houvast voor de toetsing van de waarde. Daarnaast heeft verweerder de huurwaarde afgeleid uit twee vergelijkingsobjecten die niet vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. Deze vergelijkingsobjecten hebben een beduidend kleiner vloeroppervlak (winkelruimte en kantoorruimte), en ook ontbreken significante objectonderdelen, die wel aanwezig zijn bij de onroerende zaak. Verweerder maakt aldus de gehanteerde huurwaarde niet aannemelijk, en daarmee evenmin de waarde. Beroep gegrond.
Rechtbank Oost-Brabant 06-12/19 inzake Best (ECLI:NL:RBOBR:2019:6998)