In zijn arrest van 25 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2572, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen (zie ook Hof Amsterdam 13 augustus 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ5291):
“In het wettelijke stelsel van de onroerendezaakbelastingen past veeleer, (…), als maatstaf voor het al dan niet toekennen van waardedrukkende invloed aan een zakelijke dan wel daarmee gelijk te stellen verplichting aan te houden of door die verplichting de omvang van het genot van de zaak en daardoor de waarde ervan, ongeacht de persoon van de zakelijk gerechtigde of gebruiker, beperkt wordt.”
De uit de akte van levering blijkende kwalitatieve verplichting (met kettingbeding), het in die akte opgenomen voorkeursrecht en de in die akte verwoorde erfdienstbaarheden van licht, uitzicht, overbouw, tot legalisering en van afvoer van grondwater, regenwater en drop, voldoen niet aan de maatstaf omschreven in het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad, omdat niet aannemelijk is dat die verplichtingen en rechten als zodanig de omvang van het genot van de onroerende zaak beperken.
Gerechtshof Amsterdam 03-09/24 (ECLI:NL:GHAMS:2024:3233)
Noot: aldus concludeert het Hof dat de taxateur, die aan de belastingplichtige een taxatierapport had uitgebracht, ten onrechte 35% korting had toegepast op zijn taxatie marktwaarde zonder die verplichtingen (voorkeursrecht en erfdienstbaarheden).