Op belanghebbendes stelling dat sprake is van een waardedrukkende bodemverontreiniging, heeft de heffingsambtenaar onweersproken verklaard dat de woning, evenals de vergelijkingsobjecten, gelegen is in een saneringsgebied. Daarvan uitgaande is naar ’s Hofs oordeel met de invloed op de waarde van de generieke bodemverontreiniging (die welke geldt voor het gehele gebied) rekening gehouden doordat deze niet alleen de waarde van de woning, maar evenzeer de transactieprijzen van de vergelijkingsobjecten beïnvloedt.
De heffingsambtenaar heeft voorts verklaard dat de door belanghebbende gestelde specifieke verontreiniging (die enkel voor de woning zou gelden) niet bekend is bij de gemeentelijke milieudienst. Voorts heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat voor de woning geen verplichting tot bodemsanering noch een gebruiksbeperking bestaat. Het Hof overweegt dat dit in lijn is met de door belanghebbende ingebrachte conclusie van het bodemrapport dat de aangetroffen verontreinigingen geen aanleiding geven tot nader onderzoek (zie 2.3) en overigens door belanghebbende niet is weersproken.
Het Hof constateert dat de door belanghebbende gestelde specifieke verontreiniging ook niet is aangegeven op de kaart met gemelde verontreinigingen die de heffingsambtenaar bij zijn nadere stuk van 11 juli 2019 heeft overgelegd. In het licht van het voorgaande is het Hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat ter zake van de woning sprake is van een specifieke bodemverontreiniging, laat staan welke invloed deze op de waarde van de woning zou hebben.
Gerechtshof Amsterdam 04-03/21 (ECLI:NL:GHAMS:2021:653)