Windturbines: zicht en geluid

Advies gemeentelijke planschade beoordelaar:

In opdracht van het college heeft Sweco onderzoek gedaan naar de zichtbaarheid van de windturbines. Sweco heeft hierbij rekening gehouden met de bebouwingsmogelijkheden op de tussen de woning en de windturbines gelegen gronden. In de zichtlijnenkaart heeft Sweco aan de hand van zichtlijnen vanuit de woning op 1,5 m en 5 m hoogte aangegeven in welke mate de windturbines zichtbaar zijn. Bij een voor [appellant] meest ongunstige invulling van de bebouwingsmogelijkheden op de tussenliggende gronden is de noordelijke windturbine grotendeels zichtbaar, is de middelste windturbine op een hoogte van 1,5 m niet zichtbaar en op een hoogte van 5 m grotendeels zichtbaar en is de zuidelijke windturbine deels zichtbaar. Hoewel de planologische verandering tot nadeel in de vorm van visuele hinder heeft geleid, is ten opzichte van het advies van 17 juni 2014 niet gebleken van zodanige verschillen, dat aanleiding bestaat tot het bijstellen van de mate waarin nadeel is opgetreden.

Bij een maximale planologische invulling in de oude planologische situatie is de geluidbelasting vanwege het totale industriegeluid tussen de 48 en 53 dB(A) etmaalwaarde. De geluidbelasting vanwege wegverkeer is tussen de 55 en 57 dB(A) etmaalwaarde. De geluidbelasting vanwege de windturbines is tussen de 50 en 52 dB(A) etmaalwaarde. De bepalende etmaalperiode is de nachtperiode. Uit deze geluidniveaus heeft LBP/SIGHT afgeleid dat het geluid vanwege de windturbines gedeeltelijk wordt overstemd door het al aanwezige geluid in de omgeving. Dit betekent dat het windturbinegeluid op drukke momenten volledig wegvalt tegen het overige geluid, maar op rustige momenten hoorbaar zal zijn.

Onder het oude planologische regime is de totale gecumuleerde geluidbelasting vanwege industriegeluid en wegverkeer 56 tot 58 dB(A) etmaalwaarde. Onder het nieuwe planologische regime, met windturbines, is de totale geluidbelasting 57 tot 59 dB(A) etmaalwaarde. Dit is een toename van 1 dB(A).

De geluidbelasting op de woning is met maximaal 1 dB(A) toegenomen. In zijn algemeenheid geldt dat een toename van 3 dB(A) pas een voor het menselijk oor te ervaren toename is. Uit een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 februari 2018 (ECLI:NL:RBGEL:2018:467)  blijkt dat pas bij een verschil van tenminste 5 dB(A) sprake is van een duidelijk te ervaren verschil. Daarom is volgens deze uitspraak bij een drempelwaarde van 5 dB(A) sprake van gevolgen van enige betekenis en is dit een juiste drempel voor het beoordelen van het planologische nadeel ten aanzien van geluidtoename.

ABRS geluid
Naar het oordeel van de Afdeling is in het rapport van LPB/SIGHT van 18 oktober 2019 op inzichtelijke wijze uiteengezet dat de geluidbelasting op de woning met maximaal 1 dB(A) is toegenomen. In de rechtspraak van de Afdeling (onder meer uitspraak van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4193) is geaccepteerd dat bij geluidoverlast in relatie tot planschade wordt uitgegaan van gemiddelden. Het betoog slaagt in zoverre niet.

Uit het rapport van 18 oktober 2019 valt, zoals [appellant] terecht stelt, niet af te leiden dat LPB-SIGHT onderzoek heeft gedaan naar het mogelijke specifieke karakter en de mate van hinderlijkheid van het geluid van windturbines. Dat [appellant], ter toelichting van het beroep, heeft verwezen naar wetenschappelijk onderzoek dat na de peildatum heeft plaatsgevonden, is geen reden om de resultaten van dat onderzoek niet in de beoordeling van de door het college gemaakte planvergelijking te betrekken. Deze resultaten – aard van de geluidhinder – zien ook op de situatie ten tijde van de peildatum. Het is een onderbouwing van de stelling dat de inwerkingtreding van nieuwe bestemmingsplan op dit punt op de peildatum tot een planologische verslechtering heeft geleid. Zonder nadere motivering, die vooralsnog ontbreekt, valt niet in te zien dat de eventuele bijzondere aard van de geluidhinder niet tot waardevermindering van de woning kan leiden.

De conclusie is dat het college in het besluit van 18 december 2019 onvoldoende heeft gemotiveerd dat de planologische verandering voor [appellant] niet heeft geleid tot een nadeel in de vorm van (een toename van) geluidhinder.

Het betoog slaagt in zoverre.

ABRS zicht
Bij de te maken planvergelijking is de feitelijke situatie op de tussen de woning en de windturbines gelegen gronden (onderstreping door HS) niet van belang. Dat geen gebruik is gemaakt van de planologische mogelijkheden om op deze gronden een muziektent en een uitkijktoren te realiseren, neemt niet weg dat de bouw van een muziektent en een uitkijktoren ten tijde van de peildatum niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uitgesloten. Dat betekent dat in de planvergelijking terecht met deze mogelijkheden rekening is gehouden. Het betoog slaagt niet.

ABRS uitspraak
Het college moet ter voorbereiding van het te nemen besluit advies van een deskundige inwinnen. Het college moet [appellant] in de gelegenheid stellen te reageren op het advies. De deskundige moet [appellant] in de gelegenheid stellen te reageren op het conceptadvies.

Bij het beoordelen van de geluidsituatie moet de deskundige in ieder geval ingaan op het mogelijke specifieke karakter en de mate van hinderlijkheid van het geluid van windturbines.

ABRS 29-03/23 inzake Dijk en Waard (ECLI:NL:RVS:2023:1242)

Noot: let qua uitzicht op de maximalisering van de tussen gelegen gronden.

Noot 2: aan deze al heel lang slepende procedure is vooralsnog geen einde gekomen. Wel een goed overzicht van de weegfactoren planschade windturbines met een maximale masthoogte van 80 m en een maximale rotordiameter van 70 m op een kortste afstand van ongeveer 460 m tot de woning.